ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0276

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292412 - JE RK 07-1782 en 297424 - JE RK 07-2499
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 november 2007 uitspraak gedaan over de verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot twee minderjarigen. De Raad had verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 1, die in een pleeggezin verbleef, en de minderjarige sub 2, die bij de ouders verbleef. De verzoeken waren ingediend op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Tijdens de zitting werd de situatie van beide minderjarigen besproken, waarbij de Raad zijn zorgen over de veiligheid van de kinderen naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vermoedens van kindermishandeling zijn, vooral met betrekking tot de minderjarige sub 1, die ernstig letsel had opgelopen. Ondanks deze zorgen oordeelde de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige sub 1 was om terug te keren naar de ouders, gezien haar hechtingsfase en de noodzaak voor stabiliteit in haar leven. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, maar stelde beide minderjarigen onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
ONDERTOEZICHTSTELLING; AFWIJZING MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
zaak/rekestnummers: 292412 / JE RK 07-1782 en 297424 / JE RK 07-2499
datum uitspraak: 6 november 2007
BESCHIKKING op de verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming, regio [...] en [...], locatie [...] (verder de Raad).
De verzoekschriften hebben betrekking op de minderjarigen:
1) [minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 2007
en
2) [minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 2004,
kinderen uit het huwelijk van:
[de vader] (verder de vader)
en
[de moeder] (verder de moeder),
beiden wonende te [adres],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige sub 1 verblijft feitelijk in een pleeggezin op een geheim adres; de minderjarige sub 2 verblijft feitelijk bij de ouders.
PROCESGANG
Op 31 juli 2007 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige sub 1) met toepassing van artikel 1: 255 Burgerlijk Wetboek en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige sub 1 in een voorziening voor pleegzorg.
Op 24 oktober 2007 heeft de Raad een verzoekschrift met bijgelagen ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige sub 2).
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 30 oktober 2007, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd en waarbij de minderjarige sub 1 onder toezicht is gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg [...] (verder Bureau Jeugdzorg) van 31 oktober 2007 tot 8 november 2007 en waarbij Bureau Jeugdzorg is gemachtigd de minderjarige sub 1 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 31 oktober 2007 tot 8 november 2007 en waarbij de zaak ter verdere behandeling is verwezen naar de terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 6 november 2007;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 30 oktober 2007.
De verzoekschriften zijn op 6 november 2007 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de heer [A], namens de Raad;
- mevrouw [B], namens Bureau Jeugdzorg;
- mevrouw [C], namens de GGZ;
- de vader en de moeder, bijgestaan door hun raadsman mr. T. van der Heijden.
BEOORDELING
De heer [A] heeft de verzoeken van de Raad gehandhaafd. Met betrekking tot de minderjarige sub 1) heeft de heer [A] verzocht de uithuisplaatsing in ieder geval te continueren totdat vastgesteld is onder welke omstandigheden de minderjarige het ernstige letsel heeft kunnen oplopen, in hoeverre de ouders direct of indirect hier verantwoordelijk voor kunnen worden gesteld, of de ouders tijdens de incidenten in juli adequaat hebben gehandeld en ten slotte of de ouders over voldoende draagkracht beschikken om de thans ernstig gehandicapte minderjarige te verzorgen. De heer [A] heeft aangegeven dat het politieonderzoek thans in volle gang is.
Met betrekking tot de minderjarige sub 2 heeft de heer [A] aangegeven dat ook voor deze minderjarige een ondertoezichtstelling wordt verzocht nu de ouders kennelijk onvoldoende veiligheid kunnen bieden en deze minderjarige op bepaalde gebieden een ontwikkelingsachterstand vertoont.
Mevrouw [B] heeft verwezen naar haar opmerkingen zoals opgenomen in het eerder genoemde proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 30 oktober 2007. Zij heeft voorts opgemerkt dat de minderjarige sub 1) niet lang meer in het huidige pleeggezin kan blijven en dat het vinden van een ander pleeggezin lastig kan zijn, nu niet alle pleegouders bereid zijn een gehandicapt kind in hun gezin op te nemen.
De raadsman van de ouders heeft zich namens hen niet verzet tegen de verzochte ondertoezichtstelling doch wel tegen de uithuisplaatsing van de minderjarige sub 1. De raadsman heeft naar voren gebracht dat in de rapportage en op de zitting veelvuldig naar voren komt dat de ouders het goed doen en de minderjarige sub 1 goed op de ouders reageert. De raadsman heeft aandacht gevraagd voor het standpunt dat, zodra de bewoordingen 'shaken baby syndrome' vallen, elk incident onder een vergrootglas wordt gelegd. De raadsman heeft betoogd dat niet is aangetoond dat de ouders geen veilig opvoedingsklimaat kunnen bieden maar dat zij zeker bereid zijn om ambulant alle mogelijke hulpverlening te aanvaarden. De raadsman heeft ten slotte gewezen op de hechtingsfase waarin de minderjarige sub 1 zich momenteel bevindt.
De ouders hebben desgevraagd aangegeven dat ze graag een second opinion wilden doch dat het LUMC dit niet wilde verrichten en dat een onderzoek door een forensisch educatief centrum door de huisarts moest worden aangevraagd.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat voor beide minderjarigen de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat de ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarige sub 1 door de gebeurtenissen van afgelopen zomer duidelijk is aangetoond. In verband hiermee is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de minderjarige sub 2 eveneens structureel toezicht op zijn veiligheid dient te zijn, zodat voor deze minderjarige ook een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 1 overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende is komen vast te staan:
- op 14 juli 2007 is de minderjarige sub 1 naar de spoedeisende hulp van het Reinier de Graaf ziekenhuis gebracht na een, door de vader gestelde, val met een wipstoeltje. Aldaar zijn hersenfoto's gemaakt en mocht zij naar huis terugkeren;
- op 22 juli 2007 kreeg de minderjarige sub 1 epileptische insulten en zijn de ouders met haar teruggekeerd naar voornoemde eerste hulp. Daar is een nieuwe hersenscan gemaakt en een subdurale bloeding beiderzijds vastgesteld. De ouders zijn doorverwezen naar het Sophia Kinderziekenhuis. De oogarts heeft aan beide ogen multiple netvliesbloedingen vastgesteld;
- de verwachting is dat de minderjarige sub 1 permanente zeer ernstige oogafwijkingen heeft. Daarnaast is in verband met toenemende hersendruk een drain geplaatst die tenminste vier maanden moet blijven zitten;
- de geconsulteerde artsen menen dat het opgelopen letsel te veel is om te kunnen worden verklaard door een val uit een wipstoel (volgens de ouders is de minderjarige met de wipstoel gevallen);
- de minderjarige verblijft sedert 9 augustus 2007 in een crisispleeggezin. De pleegmoeder heeft aangegeven de zorg voor haar niet langer aan te kunnen, zodat zij binnenkort elders zal moeten verblijven.
- de raad heeft prof. dr. H.J. Simonsz, oogarts, en verbonden aan het Sophia Kinderziekenhuis op 21 september 2007 verzocht om aanvullende informatie. Deze is niet ontvangen en de Raad heeft niet gerappelleerd.
De rechtbank overweegt dat een passage op bladzijde 4 uit de melding van het AMK, te weten:
'Bij herbeoordeling van de foto's van 14/7 uit Reinier de Graaf Ziekenhuis waren bloedingen ook al zichtbaar, maar toen nog minder uitgebreid,' erop duidt dat de op 14 juli 2007 gemaakte hersenscan -achteraf- onjuist is geïnterpreteerd, maar hierover bestaat geen duidelijkheid. Als dat zo zou zijn, rijst de vraag of eerder ingrijpen het huidige ernstige letsel had kunnen voorkomen. Evenmin is duidelijk of de geconsulteerde medici ervan uitgaan dat het ernstige letsel van de minderjarige is veroorzaakt door één incident (op 14 of 22 juli 2007) dan wel door twee verschillende incidenten. De Raad heeft aangegeven dat de oorzaak en toedracht van het letsel van de minderjarige nader zullen worden onderzocht en de rechtbank gaat ervan uit dat bovenstaande vragen in dat kader zullen worden beantwoord.
De rechtbank overweegt dat zij de grote zorgen van de Raad over het nog onverklaarbare letsel deelt en de ernstige vermoedens van kindermishandeling serieus neemt. Niettemin oordeelt de rechtbank dat het onder de huidige omstandigheden zoals hiervoor omschreven, in het belang van de minderjarige sub 1 is dat zij weer thuis bij de ouders wordt geplaatst, gezien haar leeftijd en de hechtingsfase waarin zij zich bevindt, alsmede gelet op de handicaps die zij heeft, waarmee de hechting voor haar moeilijker zal verlopen en des te belangrijker is. De rechtbank heeft daarbij tevens meegewogen dat diverse malen naar voren is gekomen dat de ouders gedurende de uithuisplaatsing op een zorgzame en adequate manier met de minderjarige zijn omgegaan, alsmede dat het zeker niet in het belang van de minderjarige wordt geacht dat zij wellicht een toekomst tegemoet gaat met plaatsing in (telkens) andere pleeggezinnen.
De rechtbank gaat er bij haar beslissing van uit dat de ouders volledig zullen meewerken met elk onderzoek dat verricht wordt naar de oorzaak van het letsel en de toedracht, alsmede dat zij alle aanwijzingen die Bureau Jeugdzorg nodig acht zullen opvolgen en er voor zullen zorgen dat de minderjarige sub 1 naar het medisch kinderdagverblijf zal gaan en blijven gaan. Verder acht zij het van belang dat de gezinsvoogdes de ontwikkeling van de minderjarige sub 1 zal volgen en kan ingrijpen in de vorm van een spoedverzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing, wanneer zij meent dat haar veiligheid in gevaar is.
Hieruit volgt dat de rechtbank het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing zal afwijzen, nu zij de gronden hiervoor niet langer aanwezig acht.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
BESLISSING
De rechtbank:
stelt de minderjarig sub 1 van 8 november 2007 tot 31 juli 2008 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg [...], zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg,
stelt de minderjarige sub 2 van 6 november 2007 tot 31 juli 2008 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg [...], zijn een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg
en
wijst af het verzoek de minderjarige sub 1 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.F. Mewe, voorzitter, M. Dam en M. van Loenhoud, kinderrechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen als griffier.
Bij ontstentenis van de voorzitter tekent de oudste rechter
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.