Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/42961
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1975, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Groenendijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 27 augustus 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 oktober 2007 is het eerste beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 14 november 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Lumsden, tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
Eiser heeft onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft er bij het opleggen en het voortduren van de maatregel van bewaring ten onrechte geen rekening mee gehouden dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Eiser heeft altijd al rechtmatig verblijf gehad als gevolg van de uitspraak van 8 november 2007 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waarin het besluit van 10 juli 2006, inhoudende de afwijzing van eisers aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning voor onbepaalde tijd, is vernietigd. In dat verband is ook van belang dat in het gehoor van 26 november 2007 aan eiser is meegedeeld dat hij niet uitzetbaar is.
Verder is een ernstig gebrek dat de tweede pagina van de voortgangsrapportage van 15 november 2007 niet op eiser maar op een andere vreemdeling betrekking heeft.
Ten slotte had de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten uitvallen. Eiser heeft slechts overtredingen van de Wegenverkeerswet op zijn naam staan, die bovendien van lang geleden dateren, en heeft drie jaar in Nederland rechtmatig verblijf gehad. Bovendien is eiser seropositief. Volstaan had kunnen worden met een meldplicht.
Verweerder heeft hiertegen het volgende - zakelijk weergegeven - ingebracht.
Toegegeven moet worden dat verweerder ten onrechte niet op het juiste moment de grondslag van de bewaring heeft gewijzigd, maar eiser is daardoor niet in zijn belangen geschaad. De termijn van zes weken is immers nog niet verstreken.
Verweerder heeft er bij faxbericht van 26 november 2007 op gewezen dat per abuis bij de toezending van de M120 een verkeerde pagina twee is meegezonden. Verweerder betreurt dat deze fout is gemaakt, maar stelt zich op het standpunt dat de fout tijdig is hersteld.
Verweerder heeft er bij het maken van de belangenafweging rekening mee gehouden dat sprake is van enige criminele antecedenten.
III. OVERWEGINGEN
1. Allereerst moet worden vastgesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een pagina van de voortgangsrapportage van een andere persoon mee te zenden in de plaats van de juiste pagina van de voortgangsrapportage. Nu verweerder evenwel voor de zitting deze fout heeft hersteld en eiser in de gelegenheid is geweest op de juiste informatie te reageren, ziet de rechtbank hierin geen grond om de maatregel onrechtmatig te achten.
2. Voorts is er geen grond om aan te nemen dat er geen zicht is op uitzetting. De enkele mededeling aan eiser dat hij vanwege de lopende asielprocedure niet uitzetbaar is, is daartoe onvoldoende.
3.1 Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - kan in bewaring worden gesteld, de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder, f, g en h.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - duurt bewaring krachtens het eerste lid, aanhef en onder b, in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring in geen geval langer dan zes weken.
3.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende:
Op 10 september 2007 is de aan eiser opgelegde maatregel ex artikel 59, eerste lid, onder a, omgezet naar artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Bij besluit van 17 september 2007 is de maatregel weer op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, opgelegd.
Op 16 februari 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 10 juli 2006. Op 26 september 2007 - dat wil zeggen nadat eiser in bewaring was gesteld - is aan eiser het besluit tot afwijzing uitgereikt. Bij uitspraak van 8 november 2007 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, is het besluit tot afwijzing vernietigd. Uit de overwegingen van deze uitspraak blijkt dat het besluit tot afwijzing niet voor 26 september 2007 op de in de Awb en de Vreemdelingencirculaire 2000 voorgeschreven wijze aan eiser is bekendgemaakt.
3.3 De rechtbank stelt op grond van de overwegingen van voornoemde uitspraak van 8 november 2007 vast dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag eerst op 26 september 2007 van kracht is geworden. In artikel 3:40 van de Awb is immers bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 8, onder f, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 brengt dit met zich dat eiser tot 26 september 2007 rechtmatig verblijf had in Nederland. Na 26 september 2007 had eiser op grond van artikel 82, vierde lid, van de Vw 200 echter geen rechtmatig verblijf meer. Dit rechtmatig verblijf is weer ontstaan op 9 november 2007, het moment waarop de uitspraak waarbij het besluit tot afwijzing van de aanvraag is vernietigd, is bekendgemaakt.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn redenering dat de vernietiging van het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot gevolg heeft dat achteraf bezien eiser onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad. De vernietiging van het besluit tot afwijzing van de aanvraag brengt immers niet met zich dat dit besluit met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. De rechtbank baseert zich in dit verband op onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN nummer: BB8314.
3.4 Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser niet op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, in bewaring had moeten stellen, maar op grond van artikel 59, eerste lid onder b, van de Vw 2000. Bovendien is de bewaring door verweerder ten onrechte niet op 9 november 2007 omgezet naar artikel 59, eerste lid onder b, van de Vw 2000. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 8 augustus 2003, gepubliceerd in JV 2003/440, maakt de inbewaringstelling op een onjuiste grondslag de bewaring echter eerst dan onrechtmatig als de voor die bewaring toegestane duur is overschreden.
Nu door verweerder bij het nemen van het besluit op de aanvraag van eiser de voornemenprocedure als bedoeld in artikel 39 van de wet is gevolgd, geldt in dit geval een termijn van zes weken. Vanaf het moment van inbewaringstelling tot het in werking treden van het besluit tot afwijzing van de aanvraag, zijn vier weken en twee dagen verstreken. Na de bekendmaking van de uitspraak tot vernietiging van het besluit tot afwijzing van de aanvraag, mocht de bewaring nog slechts 1 week en vijf dagen duren. Dit betekent dat de in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 genoemde termijn sinds 22 november 2007 is overschreden en de bewaring vanaf die dag onrechtmatig is.
4. De rechtbank ziet geen grond de voortduring van de bewaring tot 22 november 2007 onrechtmatig te achten. Daartoe acht zij het volgende redengevend. Verweerder heeft de maatregel in het belang van de openbare orde geacht onder meer omdat dat eiser in Nederland en Duitsland is veroordeeld ter zake van een misdrijf. Zoals ook is overwogen in de uitspraak van 9 oktober 2007 is eiser tot en met 27 augustus 2007 in Duitsland gedetineerd geweest voor een drugsgerelateerd delict. Ook thans nog ontbreken stukken van een gespecialiseerd arts waaruit blijkt dat eiser door zijn ziekte ongeschikt is voor detentie. Gelet hierop heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de maatregel tot genoemde datum mogen doen voortduren.
5. Voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 22 november 2007 is in strijd met artikel 59, vierde lid, van de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 29 november 2007.
6. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 560,--.
7. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 29 november 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 560,-- (zegge: vijfhonderd en zestig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.