Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/42768
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1979, van (gestelde) Jamaicaanse nationaliteit, verblijvende in het Cellencomplex te Schiphol-Oost, eiser,
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Almere,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M.P. van der Velde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 november 2007 is eiser op grond van artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 13 november 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 20 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.M. Peeters, die heeft waargenomen voor eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig M. Boesveldt, tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De vrijheidsontnemende maatregel is onrechtmatig.
Allereerst loopt er nog een strafzaak tegen eiser en heeft hij een dagvaarding ontvangen voor een zitting op 21 december 2007. Eiser heeft het recht om bij deze zitting aanwezig te zijn. Er is geen overleg geweest tussen verweerder en de Officier van Justitie met betrekking tot de vraag of eiser mag worden uitgezet.
Voorts heeft eiser op 15 november 2007 aangegeven dat hij een asielaanvraag wil indienen. Hij heeft het recht deze procedure af te wachten. Er is geen sprake van dat eiser op korte termijn kan worden uitgezet. Gelet op het voorgaande dient verweerder een vrijheidsbeperkende in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De vrijheidsontnemende maatregel is rechtmatig.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard niet te weten of er overleg is geweest tussen verweerder en de Officier van Justitie alvorens aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Verweerder ziet geen aanleiding voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Het zicht op uitzetting speelt geen rol in een procedure als de onderhavige. Op eiser rust een vertrekplicht.
Ten slotte zal verweerder, nadat eisers asielprocedure zal zijn afgerond, zich buigen over de uitzetbaarheid van eiser.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
In geschil is of verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel heeft mogen opleggen dan wel of eiser mag worden uitgezet, nu eiser gedagvaard is voor een strafzitting op 21 december 2007.
Krachtens paragraaf A4/6.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 vindt er geen uitzetting plaats indien het een vreemdeling betreft die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan. In zodanige gevallen mag niet tot uitzetting worden overgegaan, tenzij het Openbaar Ministerie (OM) daartegen geen bezwaar heeft. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen (zie LJN: AT8575) brengt een redelijke uitleg van het terzake in de Vc 2000 gestelde mee dat indien het OM er niet uitdrukkelijk - schriftelijk of anderszins - blijk van heeft gegeven dat zijnerzijds tegen de uitzetting geen bezwaar bestaat en uit het dossier blijkt dat het OM op de hoogte is van de voorgenomen uitzetting dan wel de ter fine van uitzetting opgelegde maatregel van bewaring, mag worden aangenomen dat van zodanig bezwaar geen sprake is. In het onderhavige geval is eiser blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2007 in vrijheid gesteld, waarvoor de Officier van Justitie verantwoordelijk is, en overgedragen aan het Hoofd van de doorlaatpost te Schiphol. De Officier van Justitie heeft geen bezwaar gemaakt tegen uitzetting van eiser. Derhalve mocht verweerder ervan uitgaan dat het OM tegen eisers uitzetting – en zijn daaruit voortvloeiende mogelijke afwezigheid tijdens de behandeling van de strafzaak – geen bezwaar had, zodat daarin evenmin een belemmering voor eisers uitzetting is gelegen. Van het ontbreken van de mogelijkheid dat eiser op korte termijn uitzetbaar zal zijn, is dan ook geen sprake.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden dat eiser is gedagvaard voor een zitting op 21 december 2007 en dat hij zich thans in een asielprocedure bevindt, onvoldoende reden geven voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Daarbij overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiser gedurende de asielprocedure niet uitzetbaar is nog niet inhoudt dat de bewaring thans onrechtmatig of niet proportioneel is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.