ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9869

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/40097
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling met medische behandeling aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiseres, een Georgische vrouw die in het Uitzetcentrum Zestienhoven verbleef. Eiseres was op 22 oktober 2007 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 29 oktober 2007 diende zij een aanvraag in voor een verblijfsvergunning onder de beperking van medische behandeling, wat volgens de rechtbank betekende dat zij rechtmatig verblijf had op basis van artikel 8, onder f, van de Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de bewaringsmaatregel, die was opgelegd op basis van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000, onrechtmatig was, omdat er geen omstandigheden waren die een uitzetting op korte termijn rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat er een nieuwe belangenafweging moest plaatsvinden en dat de huidige maatregel niet kon worden voortgezet zonder een nieuw besluit. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de bewaringsmaatregel in strijd was met de wet en dat eiseres recht had op schadevergoeding voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van € 210,-- en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/40097
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1971, van Georgische nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Mahyou, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 22 oktober 2007 is eiseres op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 23 oktober 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F.W.A. Jong als tolk in de Russische taal. De rechtbank heeft het onderzoek op grond van artikel 8:64 van de Awb ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt naar voren te brengen over de gevolgen van de gestelde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de rechtmatigheid van de maatregel. Bij brief van 31 oktober 2007 heeft verweerder de gevraagde inlichtingen verschaft. Bij brief van 31 oktober 2007 heeft de gemachtigde van eiseres op deze inlichtingen gereageerd. Bij brief van 1 november 2007 heeft de rechtbank nog een nadere vraag aan verweerder gesteld. Bij brief van 1 november 2007 heeft de gemachtigde van eiseres op deze inlichtingen gereageerd. Na hiertoe toestemming te hebben verkregen van beide partijen heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft ter zitting het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Op 29 oktober 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking medische behandeling ingediend. Gelet hierop heeft eiseres rechtmatig verblijf en is de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig te achten. Verweerder had, gelet op de medische omstandigheden die een rol spelen, in het onderhavige geval met een lichter middel dan de onderhavige maatregel moeten volstaan.
Verweerder heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
Indien eiseres klachten heeft over het regime dient zij zich tot de Klachtencommissie van het uitzetcentrum te wenden. Gelet op het in onderdeel A6/6.3.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 neergelegde beleid ten aanzien van Dublinclaimanten is gevaar voor onttrekking aan de uitzetting aanwezig. Thans kan verweerder nog niet aangeven wat de gevolgen van de gestelde aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning zijn voor de onderhavige maatregel.
Verweerder heeft in de brief van 31 oktober 2007 het volgende aangevoerd. De overdracht naar Denemarken is opgeschort nu eiseres een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. De maatregel op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 dient te worden omgezet naar een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voortduring van de maatregel is rechtmatig te achten.
Eiseres heeft in haar reactie van 31 oktober 2007 aangevoerd dat er sprake is van een volledige aanvraag. Verweerder heeft op 31 oktober 2007 ten onrechte telefonisch medegedeeld dat van een dergelijke aanvraag geen sprake is. Eiseres verwijst in dit verband naar de kwestie met de 14-1-brieven, waarvan uiteindelijk ook is gezegd dat deze als aanvraag, waarop een besluit dient te worden genomen, dienen te worden aangemerkt. Voorts handhaaft eiseres haar standpunt dat voortduring van de maatregel onrechtmatig is te achten, nu zij een reguliere aanvraag heeft ingediend.
Verweerder heeft in de brief van 1 november 2007 voorts nog aangevoerd dat er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake is van een volledige aanvraag. Eiseres zal in de gelegenheid worden gesteld een officiële en volledige aanvraag in te dienen. Vanaf 29 oktober 2007 zal de termijn van artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 ingaan, hetgeen betekent dat verweerder binnen een termijn van vier weken vanaf voornoemde datum een beslissing op de aanvraag zal nemen. Op 1 november 2007 zal omzetting van de maatregel plaatsvinden. De omzetting van de maatregel is weliswaar twee dagen na de datum van de aanvraag geschied, maar dit leidt niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiseres is immers niet in haar belangen geschaad. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 1 augustus 2005 (JV 2005, 376).
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 wordt, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en l.
Uitgangspunt in de onderhavige zaak is dat de huidige maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000, nu in de zich in het dossier bevindende maatregel van bewaring is opgenomen dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Voorts is uitgangspunt dat een aanvraag regulier onder de beperking ‘het ondergaan van een medische behandeling’ is gedaan op 29 oktober 2007. Dit houdt in dat eiseres rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, van de Vw. Dientengevolge dient de bewaringsmaatregel te worden omgezet in een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS, onder meer de uitspraak van 27 januari 2007 (JV 2005, 149) kan de nieuwe maatregel niet worden aangemerkt als voortzetting van de huidige op artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 gegronde maatregel. Er zal een nieuw besluit moeten worden genomen, aangezien een nieuwe belangenafweging moet plaatsvinden, nu geen gebruik meer kan worden gemaakt van de fictie van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 dat het belang van de openbare orde wordt geacht de bewaring te vorderen. Weliswaar kan in beginsel ook in de situatie dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, de grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw worden toegepast, maar dan dienen zich omstandigheden voor te doen op grond waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat de vreemdeling op korte termijn kan worden uitgezet. Bij de toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Vw, waarin als voorwaarde wordt gesteld dat de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn en bovendien op grond van artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet langer dan vier weken mag duren, moet er vanuit worden gegaan dat de vreemdeling op korte termijn kan worden uitgezet. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat dergelijke omstandigheden zich voordoen. Daarbij acht de rechtbank van belang het doel van de aanvraag van 29 oktober 2007 alsmede de brief van 24 oktober 2007 van dr. J. Megens, coördinator van het Genderteam van het VU Medisch Centrum, waaruit blijkt dat eiseres reeds geruime tijd hormonen gebruikt ter aanpassing van het lichaam aan de gewenste geslachtsrol en waaruit tevens kan worden afgeleid dat nader medisch onderzoek zal moeten plaatsvinden.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de voortzetting van de huidige op artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 gegronde bewaringsmaatregel onrechtmatig.
Het standpunt van verweerder dat eiseres niet in haar belang is geschaad, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 1 augustus 2005 gaat niet op, nu het in die uitspraak om een omzetting van de bewaringsgrond artikel 59 eerste lid, onder a, van de Vw 2000 naar de bewaringsgrond artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 ging. Voor die beide gronden geldt niet de openbare orde fictie die is neergelegd in artikel 59 tweede lid, van de Vw 2000. Derhalve was bij de omzetting, anders dan in het onderhavige geval, een nieuwe belangenafweging op dat punt niet noodzakelijk.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet .
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiseres in het Uitzetcentrum Zestienhoven ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 210,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 2 november 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 210,-- (zegge: twee honderd en tien euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zes honderd en vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 2 november 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.