Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/39760
V-nr.:[nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op geboortedatum 1978, van (gestelde) Armeense nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost, eiser,
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: S. Mahyou, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 15 oktober 2007 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 20 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 15 oktober 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Hompe, advocaat te Amsterdam, de plaatsvervangster van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Ter zitting was tevens aanwezig E. Hovhannisyan, tolk in de Armeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser heeft diverse psychische en fysieke klachten waardoor hij detentieongeschikt is, zoals in een vroeg stadium van de procedure ook al is aangegeven. Bovendien is gebleken dat eiser op 25 oktober 2007 in een isoleercel is geplaatst en dat hij heeft getracht zijn polsen door te snijden teneinde suïcide te plegen. Verweerder had dan ook een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 moeten toepassen. Eiser heeft zelf ook aangegeven terug te willen keren naar Frankrijk om bij zijn echtgenote en kinderen in Frankrijk te verblijven en verzet zich dus niet tegen de voorgenomen overdracht. De standaard belangenafweging die verweerder in casu heeft gemaakt doet geen recht aan de specifieke situatie van eiser. Voorts heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, nu niet is gebleken dat de Franse autoriteiten de claim willen accepteren.
Gelet op het vorenstaande is voortduring van de maatregel niet gerechtvaardigd te achten.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft getracht suïcide te plegen, maar dat hij in zijn polsen heeft gesneden in reactie op de vrijheidsontneming. Voorts heeft eiser ter zitting gewezen op de omstandigheid dat hij als gevolg van een verkeersongeluk aan geheugenverlies lijdt.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Eiser heeft zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd. Verweerder verwijst in dit verband naar het zich in het dossier bevindende GGD-advies van 20 oktober 2007. Op 20 oktober 2007 heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Verweerder verwijst in dit verband naar het in onderdeel C12/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 neergelegde beleid inzake vreemdelingen ten aanzien van wie een verzoek tot overname op basis van de Dublinverordening is ingediend. De belangenafweging is in casu in het nadeel van eiser uitgevallen en er bestaat geen aanleiding voor het toepassen van een lichter middel dan de onderhavige vrijheidsontnemende maatregel.
Verweerder heeft het vertrek van eiser voldoende gefaciliteerd. Op 30 oktober 2007 zal een claim worden gelegd bij de Franse autoriteiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op hetgeen de gemachtigde van eiser in de brief van 29 oktober 2007 heeft aangevoerd en gelet op de hierop ter zitting gegeven toelichting, begrijpt de rechtbank eisers beroepsgrond met betrekking tot de (gestelde) detentieongeschiktheid aldus dat verweerder bij de belangenafweging die in het kader van de voortduring van de onderhavige maatregel is gemaakt de psychische en fysieke toestand van eiser niet kenbaar heeft betrokken en ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan. Dit is in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid.
Uit het dossier van eiser blijkt het volgende.
In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor van 17 oktober 2007 staat onder meer vermeld dat eiser niet tegen gesloten ruimtes kan, dat hij last heeft van een maagzweer en van een hoge bloeddruk. Blijkens het rapport van het zogenaamde Dublingehoor heeft eiser verklaard (pagina 3) dat hij een aanrijding heeft gehad waardoor hij bepaalde zaken niet meer weet.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser in haar brief van 20 oktober 2007 naar voren gebracht dat eiser hartklachten heeft, dat hij een hoge bloeddruk heeft, dat hij psychisch niet in orde is, dat hij last van zijn rug heeft en dat hij slaapstoornissen heeft. Voorts wordt aangevoerd dat eiser te lijden heeft vanwege het overlijden van zijn vader. Gelet op deze omstandigheden heeft de gemachtigde van eiser verzocht om een lichter middel dan de onderhavige maatregel.
In de brief van 29 oktober 2007 heeft de gemachtigde van eiser voorts aangevoerd dat eiser sedert 25 oktober 2007 in een isoleercel verblijft wegens suïcidegevaar en dat eiser eenmaal, toen hij in een isoleercel verbleef, daadwerkelijk een suïcidepoging heeft gedaan.
Gesteld noch gebleken is dat de door de gemachtigde van eiser naar voren gebrachte medische omstandigheden zijn meegewogen bij de door verweerder gemaakte belangenafweging. Weliswaar heeft er blijkens verweerders brief van 20 oktober 2007 aan de Stichting Rechtsbijstand Asiel een belangenafweging plaatsgevonden aan de hand van verweerders beleid, dat is neergelegd in onderdeel C12/2.2.1 van de Vc 2000, maar hieruit blijkt niet dat de medische omstandigheden, met name het incident van 25 oktober 2007 waarbij eiser in zijn polsen heeft gesneden, kenbaar bij de belangenafweging zijn betrokken, hetgeen te meer voor de hand had gelegen gezien de opmerkingen met betrekking tot de gezondheidstoestand in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor, de eerder geuite klachten tijdens het Dublingehoor en de brief van de gemachtigde van eiser van 20 oktober 2007. Het feit dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij in zijn polsen had gesneden in reactie op de oplegging van de onderhavige maatregel en niet in verband met een suïcidepoging doet niet ter zake.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de voornoemde omstandigheden voor leken nog niet is vast te stellen dat eiser detentieongeschikt is. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder hiertoe het instrument van medisch onderzoek tot zijn beschikking heeft. Niet gebleken is dat dit heeft plaatsgevonden na 20 oktober 2007.
Nu verweerder ondanks het ontbreken van een belangenafweging waarbij vorenbedoelde medische omstandigheden kenbaar zijn betrokken onverkort de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 heeft laten voortduren heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 25 oktober 2007, zijnde de datum waarop eiser in een isoleercel is geplaatst, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en beveelt de rechtbank de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 420,-- (zes dagen).
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande 31 oktober 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 420, -- (zegge: vier honderd en twintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zes honderd en vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.