ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9594

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9021 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsuitkering wegens niet-naleving inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats A.], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 augustus 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij op het door hem opgegeven adres woonde. Eiser had meerdere keren zijn adres gewijzigd en was niet thuis aangetroffen tijdens huisbezoeken door de gemeente. Bovendien had hij geen sleutel van de woning en kon hij niet verklaren waar hij verbleef.

De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig te melden dat hij niet op het opgegeven adres woonde. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigde. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat er sprake was van een inbreuk op zijn huisrecht, aangezien de gemeente zijn woning niet had kunnen betreden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 17 januari 2006 ongegrond. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding gekregen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9021 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats A.], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 augustus 2005 heeft verweerder eisers recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 augustus 2005 beëindigd.
Bij brieven van 2 september 2005 en 20 oktober 2005 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt respectievelijk de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Dit verzoek is bij uitspraak van 5 december 2005 (AWB 05/7487 WWB) afgewezen.
Bij brief van 14 december 2005 heeft eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar beroep ingediend.
Bij besluit van 17 januari 2006 is eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep is op 4 juli 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser noch zijn gemachtigde mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. van Dalsum.
Motivering
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan beroep worden ingesteld tegen (een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van) een besluit.
Eiser heeft bij brief van 14 december 2005 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 2 september 2005.
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft verweerder op eisers bezwaar beslist. Nu verweerder eiser niet is tegemoetgekomen, wordt het beroep van 14 december 2005 ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De rechtbank merkt de brief van 1 maart 2006 samen met de brief van 28 september 2006 aan als de gronden van dat beroep.
Nu inmiddels op het bezwaar is beslist, heeft eiser bij het beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op zijn bezwaar geen belang meer. Dit beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Artikel 11, eerste lid, van de WWB, bepaalt dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet eiser aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Tussen partijen is in geschil of verweerder eisers uitkering ingevolge de WWB terecht met ingang van 1 augustus 2005 beëindigd heeft, omdat eiser niet daadwerkelijk op het door hem opgegeven adres woont.
Waar iemand woont dient volgens vaste jurisprudentie beoordeeld te worden aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
Omdat eiser eind 2004 diverse malen zijn adres heeft gewijzigd, heeft verweerder besloten zijn woonsituatie te onderzoeken. Daartoe is kort na elkaar op 22 juni 2005 en 27 juni 2005 getracht een huisbezoek af te leggen op het adres [a-straat 63] te [woonplaats A.]. Op dat adres zou eiser volgens eigen opgave vanaf 27 december 2004 wonen. Eiser werd beide keren niet thuis getroffen. Wel werd verweerder door de hoofdbewoner de heer [B.] te woord gestaan, die verklaarde dat eiser bij zijn ouders zou zijn.
Op zichzelf is het gegeven dat eiser twee keer kort achter elkaar niet werd aangetroffen niet voldoende voor de conclusie dat hij ten tijde van belang niet (langer) op het door hem opgegeven adres woonde. De rechtbank ziet in hetgeen hierna volgt echter wel voldoende aanknopingspunten daarvoor.
Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een gesprek op 26 juli 2005. Aan die uitnodiging heeft eiser geen gevolg gegeven. Op 11 augustus 2005 heeft alsnog een gesprek plaatsgevonden, waarbij eiser heeft verklaard dat hij een aantal weken bij een vriend in Groningen had doorgebracht en niet wist dat hij dit had moeten melden. Verweerder heeft aansluitend aan dit gesprek getracht alsnog een huisbezoek af te leggen. Eiser was daar weliswaar toe bereid, maar kon verweerder geen toegang tot de woning verschaffen, omdat hij geen sleutel had. De hoofdbewoner was op dat moment op vakantie in Marokko en eiser had daarom geen toegang tot de woning. Eiser kon niet aangeven hoe lang die situatie zou duren. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat eiser op dit adres woonde. Van een bewoner mag worden verwacht dat hij een sleutel van zijn woning heeft. Evenzo goed mag worden verondersteld dat bankafschriften in de regel staan geregistreerd op het adres van de rekeninghouder. De door eiser tijdens het gesprek overgelegde bankafschriften staan echter geregistreerd op het adres van zijn ouders ([b-straat 23] te [woonplaats A.]). Dat eiser dit uit veiligheidsoverwegingen heeft gedaan – naar eigen zeggen vertrouwt hij er niet op dat zijn post aan hem wordt doorgegeven – acht de rechtbank niet aannemelijk. Zou eiser op het opgegeven adres wonen dan kon hij als bewoner immers gewoon zijn post ontvangen en hoefde dit niet aan hem te worden doorgegeven. Tenslotte acht de rechtbank het van belang dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk huur aan [B.] betaalde. Aan de hand van de overgelegde bankafschriften is daarvan in ieder geval niet kunnen blijken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser ten tijde van belang niet op het door hem opgegeven adres woonde. Met name het gegeven dat eiser geen sleutel had van de woning en bij afwezigheid van de hoofdbewoner niet in de woning kon verblijven, rechtvaardigt deze conclusie.
Eiser heeft verweerder er niet van op de hoogte gesteld dat hij ten tijde van belang niet op het opgegeven adres woonde en heeft evenmin duidelijkheid verschaft over waar hij dan wel verbleef. Daarmee heeft hij de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet (langer) kon worden vastgesteld.
Wanneer door schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, kan naar vaste jurisprudentie een uitkering ingevolge de WWB worden beëindigd. Nu daarvan in de gegeven situatie sprake is, heeft verweerder het besluit tot beëindiging van eisers uitkering na heroverweging terecht gehandhaafd.
Van inbreuk op eisers huisrecht zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is, nu verweerder eisers woning niet heeft (kunnen) betreden, niet gebleken.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 17 januari 2006 ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M. Munsterman in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: