RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 07 / 13146 (voorlopige voorziening)
AWB 07 / 13145 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2007
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1980, van Indonesische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W.Th. Berg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 12 september 2006 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het doel ‘studie Engineering Product Design aan HBO Utrecht’ in het doel ‘aanvullende examens met het oog op studie Technische Bedrijfskunde aan Hogeschool Inholland Alkmaar’ Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 oktober 2006, verzonden op 2 november 2006, afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 november 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 26 februari 2007 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 26 maart 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 26 maart 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de rechtsgevolgen van het besluit te schorsen totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is Onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning, hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen verband houdende met het doel waarvoor verblijf is toegestaan.
2.5 Ingevolge artikel 3.81 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw, beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
2.6 De in artikel 14 Vw bedoelde beperking(en) houden ingevolge artikel 3.4, eerste lid aanhef en onder o, Vb verband met de voorbereiding op studie.
2.7 Ingevolge artikel 3.69 Vb, voor zover hier van belang, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie, ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur na één jaar niet verlengd.
2.8 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B6/2.1.2 Vc is bepaald dat in bepaalde gevallen een student een voorbereidingstijd nodig heeft om zich te kwalificeren voor de beoogde studie aan het hoger onderwijs. Hiervoor legt hij aanvullende examens af (toegangstests), zoals bijvoorbeeld een toets beheersing van de Nederlandse taal. De verblijfsvergunning wordt verleend voor ten hoogste één jaar en kan niet worden verlengd. Verandering van studierichting of onderwijsinstelling geeft geen recht op een nieuwe voorbereidingstijd.
2.9 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker is met ingang van 11 september 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘aanvullende examens met het oog op studie Engineering Product Design aan HBO Utrecht’. Deze vergunning had een geldigheidsduur van een jaar. Met ingang van 11 september 2002 is verzoeker in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie Engineering Product Design aan HBO Utrecht’. Deze vergunning is steeds verlengd tot 1 september 2006. Op 26 juni 2006 heeft verzoeker het diploma ‘Master of Science gehaald’. Op 12 september 2006 heeft verzoeker de onderhavige aanvraag ingediend. Inmiddels heeft verzoeker zijn studieplannen gewijzigd en staat hij ingeschreven bij de Universiteit Leiden voor het volgen van een eenjarige opleiding Nederlands.
2.10 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker geen belang meer heeft bij de onderhavige procedure omdat hij inmiddels staat ingeschreven bij een andere onderwijsinstelling dan die waarvoor hij zijn aanvraag heeft ingediend. Daarnaast stelt verweerder dat verzoeker reeds eerder in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voorbereiding op studie’ en dat artikel 3.69 Vb zich ertegen verzet dat hij voor de tweede maal in het bezit wordt gesteld van een dergelijke vergunning. De vraag of verzoeker aan de voorwaarden voor verblijf onder de beperking ‘studie’ voldoet, is niet van belang nu verzoeker geen vergunning onder deze beperking heeft aangevraagd. Er is afgezien van het horen van verzoeker omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
2.11 Verzoeker heeft hiertegen aangevoerd dat hij wel belang heeft bij de onderhavige procedure. Hij heeft geen verlenging van zijn verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorbereiding op studie’ aan willen vragen, maar een verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ om hier te lande een vervolgstudie af te ronden. Ten onrechte is verzoeker niet gehoord op zijn bezwaar. Verweerder had dit gehoor kunnen gebruiken om verzoeker, in het kader van de bevordering van de studiemigratie, te informeren over de mogelijkheden die verzoeker had om hier te lande langer te studeren en zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.12 Allereerst ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag betreffende het procesbelang.
2.13 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker thans niet meer aan de beperking voldoet waarvoor hij vergunningverlening beoogt en dat het procesbelang met betrekking tot deze procedure is komen te vervallen. Verzoeker beoogt nu immers, zo blijkt uit het schrijven van verzoekers gemachtigde van 11 mei 2007, verblijf voor het volgen van een eenjarige opleiding Nederlands aan de Universiteit van Leiden. Verzoeker heeft hiertegen aangevoerd dat hij weldegelijk belang heeft bij de onderhavige procedure. Hij heeft op grond van de Nederlandse wet en het beleid recht op het volgen van studie gedurende een periode van in totaal zeven jaren. Nu hem in september 2001 een vergunning is verleend, heeft hij nog tot september 2008 de tijd om invulling te geven aan deze studieperiode. Zijn belang is gelegen in het verkrijgen van een vergunning voor het doel ‘studie’ voor de resterende periode.
2.14 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het procesbelang van verzoeker is gelegen in de beoordeling van de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in verband met studie. De stelling van verweerder dat het procesbelang van verzoeker bij deze procedure is komen te vervallen, volgt de voorzieningenrechter niet. Het besluit tot afwijzing van de aanvraag zal inhoudelijk worden beoordeeld.
2.15 Verweerder heeft zoals hierboven is aangegeven de aanvraag afgewezen omdat op grond van het Vb en het beleid slechts eenmaal een vergunning met betrekking tot voorbereiding op een studie kan worden verleend. Uit het beleid, zoals neergelegd in B6/2.1.2 Vc, volgt dat de verblijfsvergunning wordt verleend voor ten hoogste één jaar en niet kan worden verlengd. Verandering van studierichting of onderwijsinstelling geeft geen recht op een nieuwe voorbereidingstijd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu, zoals blijkt uit de aanvraag van 12 september 2006, verzoeker een aanvraag heeft ingediend met betrekking tot de voorbereiding op de door hem te volgen studie, verweerder op goede grond de aanvraag heeft afgewezen. Hiertoe acht de voorzieningenrechter redengevend dat, gelijk verweerder heeft overwogen in het bestreden besluit, verzoeker reeds eerder voor de periode van een jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning met betrekking tot de voorbereiding op een studie. Hem kan niet voor een tweede maal een vergunning voor dit doel worden verleend. Het bestreden besluit blijft derhalve in stand.
2.16 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, en op 25 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Rabbering, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.