ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/40540
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Afghaanse vrouw met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, een Afghaanse vrouw, een verblijfsvergunning aangevraagd om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kon overleggen. Eiseres betoogde dat het verkrijgen van een mvv via de Nederlandse vertegenwoordiging in Pakistan, waar zij eerst een visum voor moest aanvragen, een tijdrovende en gevaarlijke onderneming was. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat de verplichting om Nederland tijdelijk te verlaten voor het aanvragen van een mvv in beginsel niet snel leidt tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Echter, in dit specifieke geval waren er bijzondere omstandigheden die de rechtbank deden concluderen dat de aanvraag van een mvv een langdurige ontwrichting van het gezinsleven zou veroorzaken.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie vernietigd, omdat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Afghanistan, de medische problemen van eiseres en de risico's die zij zou lopen tijdens haar reis naar Pakistan, samen een uitzonderlijke situatie vormden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- zijn vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van vreemdelingen in het kader van het mvv-vereiste en de bescherming van het gezinsleven onder artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook opgedragen om het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06/40540
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2007
in de zaak van:
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1971, van Afghaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar.
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 16 april 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf bij echtgenoot, [echtgenoot]”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 april 2004 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 12 mei 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 26 juli 2006 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 21 augustus 2006 beroep ingesteld.
1.2 Eiseres heeft op 21 augustus 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat deze rechtbank op het beroep heeft beslist. Deze voorlopige voorziening is toegewezen bij uitspraak van 7 februari 2007.
1.3 Verweerder heeft op 2 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 mei 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B1/1.2.1 Vc, zoals deze gold ten tijde van de aanvraag, staat dat voor de bovengenoemde vrijstelling beoordeeld dient te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag.
2.7 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.8 In de Vc heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B1/2.2.1 Vc, zoals deze gold ten tijde van de aanvraag, heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen.
2.9 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres heeft op 27 januari 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 5 januari 2001 is deze aanvraag niet ingewilligd. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 11 februari 2002 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van 19 maart 2003 (AWB 02/15328) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, ongegrond verklaard. Gedurende deze asielprocedure is eiseres getrouwd met haar echtgenoot, [echtgenoot], en hebben zij drie kinderen gekregen. De echtgenoot van eiseres is geboren in Afghanistan en in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel. Hij is thans in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Ook de kinderen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
2.10 Ter onderbouwing van het beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste heeft eiseres aangevoerd dat zij getrouwd is met een Nederlander en dat zij samen drie jonge kinderen hebben. Verder heeft zij medische problemen en is de situatie van vrouwen in Afghanistan te slecht om terug te kunnen keren. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft aangevoerd dat zij op grond van dat artikel toegelaten dient te worden.
2.11 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot”. Eiseres is niet in het bezit van een geldige mvv. Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw of artikel 3.71, vierde lid, Vb. Er is geen aanleiding om gebruik te maken van artikel 4:84 Awb, nu dit artikel niet van toepassing is op algemeen verbindende voorschriften zoals artikel 3.71 Vb. Het beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan slechts beoordeeld worden in het kader van een asielaanvraag. De weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste vormt geen schending van artikel 8 EVRM. Tot slot kan het beroep op de artikelen 3, 6, 10, 18 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) niet slagen.
2.12 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet vrijgesteld wordt van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw dan wel artikel 3.71, vierde lid, Vb. Voorts stelt verweerder ten onrechte dat artikel 8 EVRM niet wordt geschonden, omdat het gezinsleven slechts tijdelijk niet kan worden uitgeoefend. Door de omslachtige procedure die eiseres moet volgen, zal de mvv-procedure veel langer duren dan drie maanden. Eerst moet eiseres naar Afghanistan om een visum voor Pakistan te regelen. Onduidelijk is echter of dit wel gaat lukken. Er is een aanzienlijk risico dat artikel 8 EVRM niet tijdelijk, maar permanent wordt geschonden. Zelfs als eiseres er wel in zou slagen om een visum voor Pakistan te bemachtigen dan is op voorhand al duidelijk dat de mvv-procedure veel langer dan drie maanden zal duren. Verweerders termijn van drie maanden gaat pas lopen vanaf de datum van indiening. Verweerder heeft er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat eiseres eerst een gevaarlijke weg te gaan heeft, voordat zij de mvv-aanvraag in Pakistan kan indienen. Eiseres zal van Kabul naar Pakistan moeten reizen, terwijl tussen Afghanistan en Pakistan een grensoorlog heerst. Daarnaast wordt in het zuiden van Afghanistan gevochten tussen de Taliban en de NAVO-troepen en heerst er rechteloosheid. Met name voor alleenstaande vrouwen is het extreem gevaarlijk. Het valt niet te verwachten dat eiseres er in zal slagen zonder problemen alleen door dit gebied te reizen. En als dat wel lukt, dan zal dit vele maanden langer duren dan de drie maanden waarvan verweerder uitgaat voor een mvv-aanvraag. Ter onderbouwing van het beroep op artikel 8 EVRM heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 13 november 2006 (AWB 06/25300), de uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 mei 2005 (JV 2005/203) en de uitspraak van het EHRM van 31 januari 2006 (Rodrigues da Silva/Hoogkamer tegen Nederland, JV 2006/90).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.13 In de uitspraak van 7 februari 2007 (Awb 06/40542) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat “In het algemeen kan worden gesteld dat de uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting om Nederland te verlaten in beginsel tijdelijk van aard is, zodat niet snel sprake zal zijn van strijd met artikel 8 EVRM. Dit zal eerst dan aan de orde kunnen komen indien reeds van tevoren vast zou staan dat de mvv-procedure zal leiden tot een langdurige ontwrichting van het familie- of gezinsleven. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter, mede in het licht van de uitspraak van het EHRM van 31 januari 2006, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat bij afweging van alle hierboven genoemde omstandigheden en gelet op de belangen van de minderjarige kinderen, de weigering eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending betekent van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar echtgenoot en kinderen zoals bedoeld in artikel 8 EVRM”.
2.14 De voorzieningenrechter overweegt verder “Hierbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat verweerder in het bestreden besluit, in reactie op het onderbouwde betoog van eiseres dat op voorhand niet vaststaat dat terugkeer naar het land van herkomst slechts een kortdurende periode betreft, vooralsnog onvoldoende heeft gemotiveerd waarom handhaving van het mvv-vereiste in het onderhavige geval geen schending van artikel 8 EVRM oplevert”.
2.15 In het verweerschrift, naar aanleiding van het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, heeft verweerder in reactie op deze uitspraak zich op het standpunt gesteld dat er bij de aanvraag van een mvv slechts sprake zal zijn van een tijdelijke scheiding. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet aan verweerder is om aan te tonen dat er geen schending van artikel 8 EVRM zal plaatsvinden, maar aan eiseres om aan te tonen dat er wel sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van het gezinsleven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele stelling dat eiseres zich naar Pakistan dient te begeven hiertoe onvoldoende is.
2.16 De rechtbank is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat verweerder hierbij miskent dat eiseres gemotiveerd heeft aangegeven en heeft onderbouwd dat er in onderhavig geval sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie dat de te doorlopen mvv-procedure naar verwachting lange tijd in beslag zal nemen en het gezinsleven dat eiseres en haar gezin hier te lande uitoefenen langdurig ontwricht zal worden dan wel permanent ontwricht.
2.17 In de uitspraak van de voorzieningenrechter is reeds gemotiveerd aangegeven op grond waarvan geconcludeerd wordt dat in onderhavige procedure de weigering eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending betekent van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar echtgenoot en kinderen zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden ingebracht en evenmin nieuwe argumenten die afbreuk doen aan de overwegingen van de voorzieningenrechter. De rechtbank sluit zich bij die overwegingen en het daaruit voortvloeiende oordeel aan.
2.18 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
2.19 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.21 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond.
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 141,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, en op 9 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.