ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9313

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/32435
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1985 en van Turkse nationaliteit, op 5 februari 2007 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinsvorming bij referent. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen bij besluit van 11 mei 2007, dat op 15 mei 2007 werd verzonden. Referent heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd op 19 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 16 augustus 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 31 oktober 2007 de openbare behandeling van het geschil gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De minister van Buitenlandse Zaken was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit, geen beroep kan instellen tegen het op bezwaar genomen besluit.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaarschrift uitsluitend door referent is ingediend en dat er geen aanknopingspunten zijn dat het mede namens eiser is ingediend. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeert dat eiser redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, en dat het beroep dat namens hem is ingediend, niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos en op 13 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07/32435
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 november 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. Y. Özdemir, advocaat te ’s- Gravenhage,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 5 februari 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘gezinsvorming bij [referent] (referent)’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 mei 2007, verzonden 15 mei 2007, afgewezen. Referent heeft tegen het besluit, bij door verweerder op 14 juni 2007 ontvangen brief, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 16 augustus 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 18 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2007. Eiser is vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. F. Yildiz. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een op bezwaar genomen besluit geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke (primaire) besluit.
2.3 Verweerder heeft zich in het verweerschrift, primair, op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het bezwaar is ingediend door referent op haar eigen naam, maar het beroep is ingediend namens eiser. Verweerder verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2004 (200306452/1) en 4 maart 2004 (200308737/1) waarin de toepassing van artikel 6:13 Awb wordt beschreven.
2.4 Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser en referent geen juridische bijstand hadden in de bezwaarfase, maar dat het duidelijk is dat er sprake is van samenhang. Referent en eiser hebben beiden belang bij deze procedure. Eiser meent dat met letterlijke uitleg van artikel 6:13 Awb het doel van deze bepaling wordt gemist.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaarschrift, door verweerder ontvangen op 14 juni 2007, gelet op de tenaamstelling en inhoud ervan, uitsluitend en alleen ingediend door referent. Het bezwaarschrift bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het mede namens eiser is ingediend.
2.7 Dat er, zoals eiser heeft aangevoerd, samenhang is tussen referent en eiser is onvoldoende voor het oordeel dat eiser, in het licht van het bepaalde in artikel 6:13 Awb, niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar tegen het besluit in primo heeft gemaakt. Ook het argument dat eiser en referent niet beschikten over juridische bijstand tijdens de bezwaarfase kan niet slagen, nu het beroep wel met juridische bijstand is ingediend, maar niet door of namens referent.
2.8 Dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat het bezwaar namens eiser is ingediend acht de rechtbank onzorgvuldig - nu daardoor bij eiser en referent ten onrechte de indruk is gewekt dat (ook) eiser gerechtigd was beroep in te stellen - maar dat kan niet tot een ander oordeel leiden. De bepalingen inzake het instellen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde.
2.9 Gezien het bovenstaande dient geconcludeerd te worden dat eiser redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo en derhalve het namens hem ingediende beroep niet-ontvankelijk is.
2.10 De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.11 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 13 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.