RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 juni 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1988, van Angolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 2 mei 2002 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 3 oktober 2002 afgewezen en eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) onthouden. Verweerder heeft het tegen het niet verlenen van amv-vergunning ingediende bezwaar van 29 oktober 2002 bij besluit van 25 april 2006 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 4 mei 2006 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 april 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel verblijf als amv te verlenen. Deze vergunning kan op grond van artikel 3.56 Vb aan een amv worden verleend, indien zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen, hij zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst en voor hem, naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, geen adequate opvang aanwezig is in het land van herkomst.
2.3 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In C2/7.4.3 Vc, zoals dit gold ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat, voor zover thans van belang, onder adequate opvang wordt verstaan iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden niet wezenlijk verschillen van de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een vergelijkbare positie bevinden. Opvang in een (particuliere) opvanginstelling is aan te merken als adequaat indien de opvanginstelling naar lokale omstandigheden aanvaardbaar is. Indien in het landgeboden asielbeleid is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn, mag ervan worden uitgegaan dat er adequate opvang is. Daadwerkelijke plaatsing behoeft ten tijde van de beschikking niet te zijn geregeld.
2.4 Verweerder heeft zich op standpunt gesteld dat er sinds 1 januari 2004 voor eiser adequate opvang in Angola aanwezig is in het opvangtehuis Mulemba. Uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 29 december 2005 (DPV/AM895368) blijkt dat in oktober 2005 ook enkele gehandicapte kinderen in Mulemba zijn opgevangen. Verder is er een arts die twee keer in de week langs komt voor gratis consults. Opvang is hierdoor gewaarborgd en derhalve adequaat.
2.5 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat er geen adequate opvang voor eiser is nu gebleken is dat hij zwakbegaafd is. In de ambtsberichten van 2004 en 2005 staat niets over opvang van verstandelijk gehandicapte kinderen. Dat eiser zwakbegaafd is blijkt uit ter zake doende informatie die tijdens de procedure is overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Niet in geschil is dat eiser verstandelijk gehandicapt is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van het ambtsbericht van 29 december 2005 niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er adequate opvang is voor verstandelijk gehandicapte kinderen, nu in het ambtsbericht wordt gesproken van gehandicapte kinderen zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen met een lichamelijke en kinderen met een verstandelijke handicap. Met de verwijzing naar medische zorg lijkt de passage in het ambtsbericht over gehandicapte kinderen eerder betrekking te hebben op zieke kinderen of kinderen met een lichamelijke handicap. Verweerder heeft zijn beslissing tot weigering van een amv-vergunning, omdat voor eiser adequate opvang aanwezig is in Angola, derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
2.7 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen nu dit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
2.8 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
2.9 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 25 april 2006;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 29 oktober 2002 met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 141,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 1 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.