ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9299

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4711, 06/4713, 07/01366
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van openbare orde door gepleegd misdrijf onder pseudoniem

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser, een Surinaamse man, had zijn aanvraag ingediend met het doel om bij zijn partner te verblijven. De staatssecretaris van Justitie, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen, omdat hij op 11 december 2000 een misdrijf had gepleegd waarbij hij zich had uitgegeven onder een pseudoniem. Eiser was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar de veroordeling was gedaan onder de naam van een ander.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de aanvraag te weigeren op basis van artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit, ondanks het feit dat de strafrechter een andere naam had gebruikt in de veroordeling. De rechtbank oordeelde dat eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van de informatie die verweerder had verkregen uit een rapport van de politie. De rechtbank benadrukte dat het doel van artikel 3.77 Vb is om de Nederlandse openbare orde te beschermen.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de weigering om hem verblijf toe te staan in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat er geen inmenging was in zijn gezinsleven, aangezien de afwijzing van de verblijfsvergunning niet betekende dat hij een bestaande verblijfsvergunning werd ontnomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het eerste besluit en ongegrond voor het tweede besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06/4711 (beroep voor zover gericht tegen besluit I)
AWB 07/01366 (beroep voor zover gericht tegen besluit II)
AWB 06/4713 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 26 september 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970, van Surinaamse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 28 augustus 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij partner [partner]'. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 2 december 2004 afgewezen.
1.2 Eiser heeft tegen het besluit op 30 december 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 9 januari 2006 (besluit I) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 24 januari 2006 beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de rechtbank op die datum verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat verweerder hem zal uitzetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft op 27 juli 2006 het besluit van 9 januari 2006 ingetrokken. Nadat eiser door verweerder op 4 december 2006 op zijn bezwaar is gehoord, heeft verweerder het bezwaar bij besluit van 21 december 2006 (besluit II) opnieuw ongegrond verklaard.
1.4 Op de voet van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het op 24 januari 2006 ingestelde beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 21 december 2006.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen besluit I (AWB 06/04711)
2.2 Voor zover het beroep zich richt tegen het ingetrokken besluit I is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van dit beroep. De rechtbank zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2.3 In dit geval bestaat er aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt voor het beroep voor zover gericht tegen het door verweerder ingetrokken besluit. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1) en de Staat der Nederlanden zal als rechtspersoon worden aangewezen die deze kosten moet vergoeden.
2.4 Met toepassing van artikel 8:74, eerst lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen besluit II (AWB 07/01366)
2.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet (Vw) kan een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.6 Ingevolge artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel.
2.7 In B1/2.2.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals die paragraaf luidde ten tijde van de aanvraag van eiser, is als beleidsregel opgenomen dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, of sprake is van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel.
2.8 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft op 14 februari 2003 een verzoek om advies ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij brief van 30 juni 2003 heeft verweerder aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Paramaribo laten weten dat er geen bezwaar bestaat tegen afgifte van een mvv. Eiser is met een geldige mvv Nederland in gereisd waar hij op 28 augustus 2003 onderhavige aanvraag heeft ingediend.
2.9 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen, omdat hij van oordeel is dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Ter motivering van dat standpunt heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gebleken is dat eiser op 11 december 2000 een misdrijf heeft gepleegd - overtreding van artikel 2, eerste lid onder b en onder c van de Opiumwet - waarbij hij zich na arrestatie en in de strafrechtelijke procedure heeft uitgegeven als te zijn [alias] en waarvoor hij tot een gevangenisstraf van 2 weken is veroordeeld. Dat eiser dit misdrijf heeft gepleegd en zich vervolgens heeft uitgegeven als de heer [alias], baseert verweerder op een verklaring van eiser zelf dat hij heeft vastgezeten onder de voormelde naam en op informatie uit een dactyloscopisch onderzoek, zoals neergelegd in een rapport van 27 september 2005 door de Politie Amsterdam-Amstelland. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om in dit geval en met gebruikmaking van de hem op grond van artikel 4:84 Awb toekomende bevoegdheid af te wijken van zijn in B1/2.2.4.1 Vc vermelde beleidsregel. Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigering om eiser de gevraagde vergunning te verlenen geen schending oplevert van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.10 Eiser heeft hiertegen in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Wat er ook zij van de vraag of eiser op 11 december 2000 een misdrijf heeft begaan, in ieder geval is daarvoor niet hij maar [alias] veroordeeld. Gelet op de tekst van artikel 3.77, eerste lid onder c, Vb, waarin staat dat “…de vreemdeling terzake van misdrijf is veroordeeld…” bestaat jegens eiser niet de bevoegdheid zijn aanvraag op die grond af te wijzen. Het vonnis tegen [alias] kan niet gelden als een veroordeling van eiser. Eiser voelt zich gesterkt in zijn opvatting door de opstelling van de voormalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de zaak van mevrouw Hirsi Ali, waarin de minister het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2005 volgde en waarin de Hoge Raad overwoog dat een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen geen rechtsgevolg heeft, omdat dat besluit de betrokkene - behoudens bijzondere omstandigheden - niet identificeert. Eiser ziet niet in waarom deze redenering niet ook op zou gaan voor strafvonnissen, waarin de veroordeelde wordt geïdentificeerd met valse of fictieve persoonsgegevens. Volgens eiser heeft de vreemdelingenrechter het oordeel van de strafrechter dat het strafbare feit van 11 december 2000 is begaan door [alias] te volgen en kan de vreemdelingenrechter niet zelfstandig tot het oordeel komen dat eiser het strafbare feit heeft begaan.
Indien verweerder wel bevoegd is om de aanvraag van eiser op grond van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb af te wijzen, dan zijn er redenen om in dit geval van die bevoegdheid geen gebruik te maken.
Tenslotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de weigering hem verblijf toe te staan in strijd is met artikel 8 EVRM, zeker nu niet langer gesteld kan worden dat sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiser doordat hij op basis van een mvv naar Nederland is gekomen en hem al gedurende drie en een half jaar wordt toegestaan om in Nederland te verblijven om de uitslag van de procedure af te wachten.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 Allereerst dient te worden beoordeeld of verweerder bevoegd is om eiser op grond van het bepaalde in artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb de gevraagde vergunning te weigeren, nu voor het op 11 december 2000 gepleegde misdrijf een persoon met de naam [alias] is veroordeeld en niet [eiser].
2.12 In het procesdossier bevindt zich een rapport van 6 oktober 2003 waarin door een functionaris van de politie Amsterdam-Amstelland, dienst vreemdelingenpolitie een verslag is neergelegd van diens verhoor van eiser op die datum. Uit dat rapport blijkt dat eiser tijdens het verhoor onder meer heeft verklaard dat hij onder een andere naam ([alias]) en nationaliteit in Nederland heeft vastgezeten, nadat hij eind 1999 met een visum Nederland is ingereisd. Eiser heeft tijdens voormeld verhoor voorts verklaard dat hij vanaf de dag van zijn inreis eind 1999 tot het moment van het ophalen in Suriname van zijn mvv illegaal in Nederland heeft verbleven.
2.13 Uit het eerder vermelde rapport van 27 september 2005 van de politie Amsterdam-Amstelland van een dactyloscopisch onderzoek van Bureau Identificatie van de dienst vreemdelingenpolitie staat onder meer het volgende.
“…[eiser] blijkt na controle op 27 september 2005 met het Fingerprint Image Transfersystem aangesloten op de nationale collectie vingerafdrukken HAVANK van de dNRI te Zoetermeer geregistreerd onder biometrienummer [nummer] en hier onder de naam [alias] voor te komen. Hierbij is vastgesteld dat [eiser] de naam [alias] 2x heeft opgegeven na aanhouding terzake van een misdrijf. In het dactynamensysteem blijkt dat hij met dit nummer werd geregistreerd op:
29/07/2000 als [alias] 04/07/1970 terzake van misdrijf
11/12/2000 als “ “ “ “ terzake van misdrijf
09/04/2001 als “ “ “ “ terzake van misdrijf
06/10/2003 als [eiser] 24/11/1970 terzake Vreemd.Wet
Onder de naam [alias] heeft betrokkene steeds de Nederlandse nationaliteit opgegeven.
….
[Alias] blijkt volgens de Gemeentelijke Basisadministratie een bestaand persoon te zijn met de Nederlandse nationaliteit. “
2.14 Het voormelde rapport van 27 september 2005 kan worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien een dergelijk bericht op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding van de bronnen waaraan de informatie in het bericht is ontleend, dan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie.
2.15 Eiser heeft in de onderhavige beroepsprocedure in het midden gelaten of hij het eerder vermelde misdrijf op 11 december 2000 heeft gepleegd en of hij zich daarop na arrestatie en vervolging heeft uitgegeven als te zijn de heer [alias]. Daarmee heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de in voormeld rapport van 27 september 2005 gegeven informatie. Derhalve heeft verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie mogen uitgaan. Op grond van die informatie en gelet op de verklaringen van eiser tijdens het verhoor op 6 oktober 2003, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser de vreemdeling is in de zin van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb die is veroordeeld voor het op 11 december 2000 gepleegde misdrijf. De omstandigheid dat de strafrechter met zijn vonnis terzake van het op 11 december 2000 gepleegde misdrijf [alias] heeft veroordeeld, leidt de rechtbank in de onderhavige vreemdelingenrechtelijke procedure niet tot het oordeel dat verweerder er op grond van de na dat vonnis verkregen informatie niet vanuit heeft kunnen gaan dat voormeld misdrijf door eiser is gepleegd onder de naam van de heer [alias]. Een ander oordeel op dit punt acht de rechtbank niet in overeenstemming met het doel van artikel 3.77 Vb, namelijk het beschermen van de Nederlandse openbare orde. Ook het beroep van eiser op de uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2005 (LJN-nr. AT7542) kan niet leiden tot een ander oordeel. De aard van het geschil in de procedure waarover de Hoge Raad in die zaak zijn oordeel heeft uitgesproken is niet verglijkbaar met de aard van het onderhavige geschil. Niet in te zien valt dat het oordeel van de Hoge Raad dat een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen geen rechtsgevolg heeft, tot gevolg zou moeten hebben dat verweerder bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid ex artikel 3.77 Vb niet kan vaststellen dat de persoon van wie gebleken is dat hij bij het strafrechtelijk onderzoek valse persoonsgegevens heeft gebruikt de vreemdeling is die terzake van het misdrijf is veroordeeld.
2.16 Uit het voorgaande volgt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd is om eiser op grond van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vw de gevraagde verblijfsvergunning te onthouden.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder op grond van de redenen die eiser daartoe heeft aangevoerd had behoren af te zien van het gebruik maken die bevoegdheid.
2.17 Hierboven, onder rechtsoverweging 2.7, heeft de rechtbank de beleidsregel aangehaald waarin verweerder heeft bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op deze beleidsregel heeft verweerder hetgeen eiser terzake van het gebruik maken van de bevoegdheid ex artikel 3.77 Vb heeft aangevoerd in het bestreden besluit terecht opgevat als een beroep op artikel 4:84 Awb. In die bepaling staat dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.18 Als bijzondere omstandigheden heeft eiser het volgende aangevoerd. Hij heeft zelf besloten om schoon schip te maken en zijn levensomstandigheden zijn inmiddels gewijzigd doordat hij nu een hechte relatie heeft met mevrouw [partner]. Hij is na zijn terugkeer in Nederland in juli 2003 niet met de politie in aanraking gekomen en door de omstandigheid dat aan eiser een mvv is verleend is bij hem het vertrouwen gewekt dat hij voor een verblijfsvergunning in aanmerking zou komen. Tenslotte heeft eiser als bijzondere omstandigheid aangevoerd de lange duur van de behandeling van de aanvraag.
2.19 De rechtbank dient het oordeel van het bestuursorgaan terzake van een door een belanghebbende gedaan beroep op artikel 4:84 Awb terughoudend te toetsen. Met toepassing van die maatstaf is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen grond heeft hoeven zien om ten aanzien van eiser af te wijken van de in B1/2.2.4.1 Vc neergelegde beleidsregel. Daarbij heeft verweerder kunnen laten meewegen dat eiser blijkens het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister van 8 november 2006 na juli 2003 een aantal malen de Wegenverkeerswet heeft overtreden. Daarbij heeft verweerder voorts kunnen laten meewegen dat indien bij de beoordeling van de mvv-aanvraag reeds bekend was dat eiser op 11 december 2000 het eerder vermelde misdrijf heeft gepleegd en daarvoor tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken is veroordeeld, de mvv-aanvraag niet zou zijn ingewilligd.
2.20 Tenslotte dient te worden beoordeeld of de weigering om eiser de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen een schending oplevert van het recht op eerbieding van het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
2.21 Niet in geschil is dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiser, zijn partner mevrouw [partner] en hun dochter. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van inmenging in dit gezinsleven, aangezien de weigering om eiser verblijf hier te lande toe te staan er niet toe strekt om hem een verblijfstitel te ontnemen die hem tot uitoefening van zijn gezinsleven in staat stelde. Dat aan eiser in 2003 de mvv is verleend op grond waarvan hij op 28 augustus 2003 de onderhavige vergunning tot verblijf bij zijn partner heeft aangevraagd kan niet leiden tot een ander oordeel. Het verlenen van de mvv diende immers alleen het doel eiser in staat te stellen de onderhavige aanvraag in te dienen. De mvv hield op zichzelf nog geen verblijfsrecht in op grond waarvan eiser door verweerder in staat is gesteld zijn gezinsleven uit te oefenen. De in het aanvullend beroepschrift van 4 februari 2007 aangevoerde omstandigheid dat eiser al gedurende drie en een half jaar wordt toegestaan om in Nederland te verblijven om de uitslag van de procedure af te wachten, kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Het toestaan van verblijf gedurende de voormelde periode strekte er immers evenmin toe om eiser een verblijfstitel te geven om hem in staat te stellen gezinsleven hier te lande uit te oefenen.
2.22 Vervolgens dient te worden bezien of op verweerder een positieve verplichting rust om uitoefening van het familie- en gezinsleven met partner en kind in Nederland mogelijk te maken. Bij de vaststelling of er een positieve verplichting voor verweerder aanwezig is, dient een belangenafweging te worden gemaakt. Hierbij dienen de feiten en omstandigheden in het individuele geval in ogenschouw te worden genomen, waaronder de vraag of er ernstige belemmeringen bestaan om het gezinsleven in een ander land uit te oefenen.
2.23 De rechtbank is van oordeel dat hier in onderhavig geval geen sprake van is. Hiertoe is het volgende redengevend. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat er voor hem en zijn gezin een objectief beletsel is om het familie- en gezinsleven in Suriname uit te oefenen. In de door eiser aangevoerde omstandigheden dat zijn partner economisch gebonden is aan Nederland en hier haar familie verblijft, is niet een objectieve belemmering gelegen om het familie- en gezinsleven elders uit te oefenen. Voorts heeft verweerder het belang van de openbare orde zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser om zijn familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
2.24 De rechtbank zal het beroep voor zover het gericht tegen het besluit II ongegrond verklaren.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.25 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.26 Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening is verzocht na ontvangst door verzoeker van besluit I en verweerder dat besluit nadien heeft ingetrokken, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker voor het indienen van het verzoekschrift gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.27 Met toepassing van artikel 8:74, eerst lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het besluit I;
3.2 verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het besluit II;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 322,- te betalen aan eiser;
3.4 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- (AWB 06/4711) aan eiser te vergoeden.
De voorzieningenrechter:
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 322,- te betalen aan eiser;
3.7 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 138,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en voorzieningenrechter, en op 26 september 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.