ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9089

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-754143/06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • A. van As
  • J. de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op een vriend in Madestein, Den Haag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2007 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte, een vriend van het slachtoffer, is beschuldigd van het doden van het slachtoffer door hem vijf keer in het hoofd te schieten. De feiten zijn als volgt: het slachtoffer, een man uit Thailand, werd op 30 september 2006 dood aangetroffen in de bosschages van het recreatiegebied Madestein in Den Haag. De verdachte en het slachtoffer waren bevriend en verbleven samen in Nederland. De verdachte had een geldbedrag van ten minste € 11.000 aan het slachtoffer verschuldigd, wat mogelijk een motief voor de moord vormde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte na de moord naar Thailand is teruggekeerd en tegenover vrienden en bekenden deed alsof hij niet wist waar het slachtoffer was. Dit gedrag heeft geleid tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden, die lange tijd in onzekerheid verkeerden over de identiteit van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en ongeloofwaardig beoordeeld. De verdachte heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid en de omstandigheden rond de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een andere dader. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere telastgelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
VONNIS
Parketnummer 09-754143/06
's-Gravenhage, 29 november 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1975,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer, huis van bewaring, te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 februari, 10 april, 10 mei, 11 mei, 16 mei,
2 augustus, 27 augustus, 14 november en 15 november, telkens in 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden mrs Koerselman en Ruys, advocaten te Zoetermeer respectievelijk Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na aanpassing van de omschrijving van de telastlegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering aanpassing omschrijving telastlegging, gemerkt A1.
Verweer niet ontvankelijkheid officier van justitie.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard omdat - kort gezegd en voorzover dit hier bespreking behoeft -:
1) het door de politie verrichte opsporingsonderzoek niet compleet is geweest, met name ten aanzien van:
- de op de datum van aankomst van het slachtoffer op Schiphol verkochte sim-kaarten;
- de video-opnamen bij het BP-benzinestation aan de [adres] en bij het [naam]-college;
- de bedreiging van (de familie van) de verdachte;
- onderzoek naar de getuige [getuige A] en het slachtoffer;
- het niet aan het dossier toevoegen van verslagen van onderzoekshandelingen;
2) de getuige [getuige B] in Thailand door het Openbaar Ministerie/politie is gehoord terwijl de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld vragen aan deze getuige te stellen;
3) verdachtes zwijgrecht niet is gerespecteerd en tijdens de verhoren is ontoelaatbare druk op de verdachte is uitgeoefend.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Ad 1) Uit het dossier blijkt dat de verdachte in zijn verklaringen heeft aangegeven dat het slachtoffer een sim-kaart zou hebben gekocht bij een winkel op Schiphol Plaza. Uit het terzake opgemaakt proces-verbaal blijkt dat de politie bij winkels op Schiphol Plaza onderzoek naar verkochte sim-kaarten heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek is onderzoek verricht naar de zogenaamde zendmastgegevens.
In de processen-verbaal betreffende de door de raadsvrouw genoemde onderzoeken met betrekking tot de video-opnamen bij het BP-benzinestation en het [naam]-college wordt vermeld dat op de opnamen de auto van de verdachte niet is waargenomen, respectievelijk dat niet is waargenomen dat twee auto's kort achter elkaar rijden. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 29 september 2006 met het slachtoffer in de auto van zijn vader naar het BP-benzinestation is gereden en dat hij daar heeft gewacht. Hij heeft aangegeven op welke plaats dat ongeveer was. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens over de Lozerlaan naar Madestein is gereden, waarbij een andere auto achter hem aanreed. De politie heeft naar aanleiding van deze verklaring onderzoek verricht naar onder andere de video-opnamen bij het BP-benzinestation en het [naam]-college. In de processen-verbaal betreffende deze onderzoeken relateert de politie dat op de opnamen de auto van de vader van verdachte niet is waargenomen, respectievelijk dat niet is waargenomen dat twee auto's kort achter elkaar rijden.
De verdachte heeft verklaard dat hij via zijn zuster schriftelijk en telefonisch is bedreigd door degene(n) die het slachtoffer heeft/hebben doodgeschoten. De politie heeft op basis van hetgeen de verdachte hieromtrent heeft verklaard onderzoek verricht. De politie heeft het door haar verrichte onderzoek in het dossier gerelateerd en heeft geconcludeerd dat het op basis van dat onderzoek onaannemelijk is dat die bedreigingen door de 'echte dader(s)' hebben plaatsgevonden.
Gelet op het feit dat voormelde onderzoekshandelingen zijn verricht naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte, het feit dat de verdachte zijn verklaringen diverse malen heeft gewijzigd en gelet op hetgeen de politie omtrent haar onderzoek in haar processen-verbaal heeft gerelateerd, ziet de rechtbank niet in dat de politie te kort zou zijn geschoten in haar onderzoek en de verdediging daardoor in haar belangen zou zijn geschaad.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de politie bij het verhoor van de getuige [getuige A] onvoldoende heeft doorgevraagd en zij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de betrouwbaarheid van het slachtoffer. Wat er ook van de inhoud van deze opmerkingen zij, de enkele omstandigheid dat de politie onvoldoende onderzoek zou hebben verricht leidt, mede gelet op het feit dat de raadsvrouw in de loop van het onderzoek niet aan de officier van justitie en/of de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat zij hieromtrent nader onderzoek wenste, niet tot de conclusie dat de officier van justitie daardoor niet ontvankelijk in zijn vervolging zou moeten worden verklaard.
Ad 2) Uit de stukken blijkt dat de politie naar Thailand is gereisd om onder andere de getuige [getuige B] te horen. Deze getuige bleek echter onvindbaar, zodat zij niet door de Nederlandse opsporingsambtenaren kon worden gehoord. De Thaise autoriteiten zijn er later alsnog in geslaagd de getuige te traceren, waarna zij - buiten aanwezigheid van Nederlandse opsporingsambtenaren - door Thaise opsporingsambtenaren is gehoord. De stelling van de raadsvrouw mist derhalve feitelijke grondslag.
Ad 3) De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de politie, ondanks dat verdachte te kennen had gegeven zich te beroepen op zijn zwijgrecht, is doorgegaan met de ondervraging van de verdachte. De politie zou bij die ondervraging bovendien een dermate grote druk op verdachte hebben uitgeoefend, dat niet kan worden gesteld dat verdachte zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd.
Een verdachte is ingevolge artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet tot antwoorden verplicht. Dit laat echter onverlet dat aan de verdachte die zich op zijn zwijgrecht beroept door de verhorende ambtenaar (indringend) vragen mogen worden gesteld, dat zij mogen worden geconfronteerd met bewijsmateriaal en dat dat frequent mag plaatsvinden. Dit levert, naast het voortduren van de voorlopige hechtenis, een zekere druk op voor de verdachte. De rechtbank acht aannemelijk dat ook verdachte deze druk heeft ervaren.
De verdediging heeft echter niet aannemelijk gemaakt - en in het dossier bevinden zich daarvoor ook overigens geen aanwijzingen - dat de opsporingsambtenaren bij hun ondervraging een ontoelaatbare druk op verdachte hebben uitgeoefend of hem hebben gedwongen een verklaring af te leggen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de verhoren van de verdachte door opsporingsambtenaren op CD-Rom zijn opgenomen. De rechtbank heeft van de inhoud van deze opnamen kennis genomen. Ook uit deze opnamen kan niet de conclusie worden getrokken dat op verdachte een ontoelaatbare druk is uitgeoefend.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank zal achtereenvolgend de volgende onderwerpen behandelen.
I. De door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweren;
II. de vaststelling van de feiten op grond van wat op de zogenaamde 'plaats delict' is aangetroffen;
III. de vaststelling van de feiten over de omstandigheden waaronder het slachtoffer om het leven is gekomen;
IV. de bespreking van de door de verdediging aangevoerde omstandigheden;
V. overwegingen over een viertal onderdelen van de verklaringen van verdachte;
VI. Slotsom en conclusies.
De bewijsmiddelen staan in dit vonnis in de voetnoten vermeld. Het notenapparaat is tevens gebruikt om te verwijzen naar vindplaatsen in het dossier. In die gevallen staan slechts paginanummers vermeld. Die verwijzingen maken geen deel uit van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
I Betrouwbaarheidsverweren
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit, dat de verklaringen van getuige [getuige C] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat deze getuige geen betrouwbare verklaringen heeft afgelegd aangezien hij € 5.000 heeft ontvangen voor het afleggen van zijn verklaringen. Daarnaast is zijn verklaring in strijd met de verklaringen van andere getuigen, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verklaringen van medegedetineerde getuige [getuige C], zijn tegenover de politie en de rechter-commissaris afgelegd nog voordat hij zekerheid had over het ontvangen van een beloning. Vervolgens heeft het Ministerie van Justitie hem een beloning toegekend en volledig aan hem uitgekeerd. Daarna heeft getuige [getuige C] zijn verklaring ter terechtzitting onder ede herhaald. Toen de getuige ter terechtzitting zijn belastende verklaring herhaalde, speelde de beloning geen rol van betekenis meer. Desgevraagd heeft de getuige geantwoord dat hij zich geheel vrij voelde om naar waarheid te verklaren. Een aanwijsbare reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige te twijfelen, wordt niet aanwezig geacht.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om een deel van de verklaring van getuige [getuige C] niet te bezigen voor het bewijs. Dat betreft slechts de verklaring, dat verdachte aan hem heeft toevertrouwd, dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten. [getuige C] is de enige die verklaart dat hij verdachte deze woorden heeft horen zeggen, terwijl verdachte deze ontboezeming ten stelligste ontkent. Voor het overige deel van de verklaring van [getuige C] acht de rechtbank zich - mede gelet op het feit dat verdachte de juistheid van de verklaring op onderdelen heeft bevestigd - vrij om dit in haar beraadslagingen over het bewijs te betrekken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - bepleit, dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [getuige D] uitgesloten dienen te worden van het bewijs. Getuige zijn verklaringen in de mond gelegd. Bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard dat hij de meeste informatie heeft gehoord van de rechercheurs. Hij kan zich niet meer herinneren wat hij heeft verklaard. Bovendien gaat het erom wat [getuige D] heeft gehoord bij het gesprek, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
Getuige [getuige D] heeft bij de politie op 9 en 10 november 2006 verklaard over een gesprek dat hij op zondag 29 oktober 2006 in restaurant [restaurant] voerde met verdachte, diens vader en een vriend van verdachte (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige E]).
De rechtbank zal de verklaringen die getuige [getuige D] heeft afgelegd bij de politie niet bezigen voor het bewijs nu [getuige D] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op zijn eerdere verklaringen is teruggekomen en niet ter terechtzitting nader is gehoord.
II De feiten op grond van wat op de 'plaats delict' is aangetroffen
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
a) Op zaterdag 30 september 2006 is omstreeks 8:05 uur in de bosschages, gelegen achter het hockeycomplex van HDS, gelegen aan de Madesteinweg te Den Haag, het stoffelijk overschot aangetroffen van een toen nog onbekende man (1).
b) De locatie alwaar het slachtoffer is gevonden, is door de politie als volgt nader omschreven: 'Gezien vanaf de zijde van de Madesteinweg loopt het fietspad langs de ingang van hockeyvereniging HDS, welke zich aan de rechterzijde bevindt. Vanaf de ingang van de hockeyvelden bevindt zich aan de linkerzijde van het fietspad een groenstrook, gevolgd door een voetpad, een sloot en de voetbalvelden van voetbalvereniging GDA. Links en rechts van het fietspad bevinden zich in de groenstrook kleine houten palen, deels overwoekerd door struikgewas. Na de ingang van de hockeyvereniging bevindt zich rechts een vrijstaande woning. Deze woning is middels hekken en groene hagen afgeschermd van de openbare weg. Na de woning bevindt zich rechts langs het fietspad een groengebied. Kort daarna eindigt het fietspad in een T-Kruising een hoeveelheid grind. Het slachtoffer lag, gezien vanaf de Madesteinweg, in het groengebied tussen de vrijstaande woning en het fietspad naar rechts.' (2)
c) Ter plaatse was een sleepspoor zichtbaar. Daarover is door de politie onder meer het volgende gerelateerd: 'Gezien vanaf de zijde van de Madesteinweg troffen we op de T-splitsing van het fietspad een grote hoeveelheid grind aan in de linkerbocht. In dit grind troffen wij(...) een vermoedelijk sleepspoor aan. Het sleepspoor bestond uit twee smalle, parallel naast elkaar gelegen groeven. Dit sleepspoor begon nagenoeg in het midden van het grind en liep tot aan de verharding van het fietspad gelegen tussen de Madesteinweg en de T-splitsing. Op de verharding vervaagde het sleepspoor in de richting van de overkant van het fietspad, zijnde de locatie waar het slachtoffer werd aangetroffen. (...) In het grind, ter hoogte van het begin van het sleepspoor, troffen wij een aantal losse boomblaadjes aan. Op deze blaadjes troffen wij bloedspatten aan. Tevens troffen wij op de verharding van het fietspad, over de hele breedte van dit fietspad en in lijn met het sleepspoor, een aantal bloedspatten aan. Gezien vanaf de zijde van de Madesteinweg bevond zich vanaf de rechterhoek van de kruising, tussen een boom, bord 'fietspad' en de plek waar het slachtoffer lag, een sleepspoor door het struikgewas. Het begin van dit sleepspoor lag op één lijn met het vervagende sleepspoor en de aangetroffen bloedspatten op het fietspad. Daar waar het sleepspoor zich bevond lag het grootste gedeelte van de begroeiing plat op de bodem, in de richting van het slachtoffer. (...) Het slachtoffer lag in het struikgewas, voornamelijk bestaande uit brandnetels. Het slachtoffer lag op zijn buik, met zijn gezicht plat op de grond.' (3)
d) De politie heeft op genoemde locatie een viertal plaatsen bemonsterd te weten, de rugzijde van het slachtoffer, de vegetatie naast het slachtoffer, een blad op het grind naast de rijbaan en de rijbaan nabij de vindplaats van het slachtoffer. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de DNA-profielen van deze bemonsteringen overeen komen met het DNA-profiel van het slachtoffer. 'De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonsteringen is kleiner dan één op de één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man dit DNA-profiel heeft, is kleiner dan één op één miljard.' (4)
e) Over de doodsoorzaak vermeldt het obductieverslag van het NFI zakelijk weergegeven het volgende: 'De grote hersenen toonden diverse niet nader te reconstrueren schotkanalen grofweg verlopend van linksboven naar rechtsonder. Omdat er geen duidelijke schotkanalen waren te herleiden werd het gekneusde hersenweefsel zeer nauwkeurig onderzocht. In dit gekneusde hersenweefsel werden diverse metaalfragmenten aangetroffen. De afmeting van deze fragmenten varieerde van 0,1 cm tot maximaal 0,4 cm. Alle bemonsterde metaalfragmenten werden aan de politie overhandigd. Het halspreparaat werd voorafgaande aan het onderzoek gescand, er waren geen metaalfragmenten in het preparaat. (...) Bij sectie konden zes huidperforaties worden vastgesteld (waarschijnlijk zes schotletsels) waarvan één doorschotverwonding en vier inschoten. Het doorschot verliep door de ruimte achter de mondholte en de mondbodem. In dit schotkanaal waren geen vitale structuren geraakt. Bij de overige schotletsels waren de grote hersenen en de hersenstam geraakt met ernstige hersenschade. Het overlijden is het gevolg geweest van hersenschade en functieverlies. Het is niet mogelijk om op grond van de sectiebevindingen een volgorde aan te geven in het oplopen van de schotletsels. (...)Conclusie: Deze onbekende man is overleden door multiple schotletsels in het hoofdhals gebied.' (5)
f) Over het tijdstip van overlijden van het slachtoffer heeft het NFI zakelijk weergegeven de volgende conclusie getrokken: 'Op basis van de beschikbare gegevens ligt het tijdstip van overlijden van het slachtoffer tussen 29 september 2006, circa 19:00 uur en 30 september 2007, circa 4:00 uur, waarbij de grenzen een waarschijnlijkheidsinterval van 95% weergeven. Hierbij wordt uitgegaan van een lichaamstemperatuur van 37,2°C ten tijde van het overlijden, een droog lichaam en droge kleding, een oppervlak onder het lichaam dat niet sterk warmtegeleidend was, windstille omstandigheden, en correct uitgevoerde temperatuurmetingen. Indien het slachtoffer op het tijdstip van overlijden een verhoogde lichaamstemperatuur had, verschuift de berekende periode naar een eerder tijdstip. Indien de kleding en het lichaam van het slachtoffer nat waren, verschuift de berekende periode naar een later tijdstip.' (6)
g) Uit toxicologisch onderzoek van het NFI blijkt dat in het lichaam van het slachtoffer naast sporen van benzoylecgonine (cocaïne-omzettingsprodukt) ook sporen van amfetamine-achtige stoffen zijn aangetroffen. Een lichamelijk effect van laatstgenoemde stoffen is onder andere een toename van de lichaamstemperatuur. (7)
h) Uit Munitieonderzoek van het NFI blijkt ten aanzien van de bij de sectie aangetroffen munitie(delen) zakelijk weergegeven onder meer het volgende. Een tweetal kogeldelen en de aangetroffen kogel zijn afkomstig van drie afzonderlijke kogels kaliber .22. Terzake één kogeldeel en de kogel wordt de conclusie getrokken dat deze zeer waarschijnlijk van het kaliber .22 Long Rifle zijn. Deze munitie is mogelijk afgevuurd uit één en dezelfde loop van een vuurwapen. Voorts kunnen patronen kaliber .22 worden verschoten met pistolen, revolvers en geweren. (8)
i) Uit onderzoek van het NFI blijkt omtrent de vijf inschotverwondingen, dat de aangetroffen sporen wijzen op schootsafstanden van vrijwel 0 centimeter (zogenaamde 'opzetschoten'). (9)
j) Het onbekende slachtoffer is gebleken te zijn: [slachtoffer], geboren op [datum] 1961. Over de identiteit van het slachtoffer vermeldt de Pro Justitia rapportage van het LOFO, van 2 november 2006, zakelijk weergegeven het volgende (10) : 'Naar aanleiding van de vergelijking van de PM-gebitsgegevens van de uitgenomen kaken (NFI sectienr. 2006-372) met die van de AM-gebitsgegevens toebehorend aan [slachtoffer], geboren op [datum] 1961 kan worden geconstateerd dat op grond van de odontologische gegevens dit alles met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (= positive identification) met elkaar overeenkomen.'
Het oordeel van de rechtbank
Overwogen wordt dat de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden redengevend zijn voor het oordeel dat [slachtoffer] in de nacht van 29 op 30 september 2006 van het leven is beroofd omdat er schoten op zijn hoofd zijn afgevuurd, tengevolge waarvan hij is overleden. Er zijn geen aanwijzingen dat er met meer vuurwapens is geschoten; de aard van het gebruikte vuurwapen - een pistool, revolver of geweer - is ook niet bekend. Verder valt niet vast te stellen of er in het bosschage alwaar het slachtoffer is gevonden, op hem is geschoten. Het NFI was niet in staat om deze vraag te beantwoorden. (11)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er DNA-sporen zijn aangetroffen van onbekenden en dat daaraan de conclusie kan worden verbonden dat andere personen dan verdachte aan de broekspijpen van het slachtoffer hebben getrokken en aan diens riem en broekzakken hebben gezeten. De onderzoeksresultaten zijn aanleiding voor nader onderzoek, aldus de raadsvrouw van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover sporen van derden op de kleding van het slachtoffer zijn aangetroffen, betreffen dat sporen waaruit nauwelijks conclusies getrokken kunnen worden. Ter terechtzitting van 10 mei 2007 heeft de getuige-deskundige dr. L.J. Bruijning-Van Dongen uitvoerig en overtuigend uiteengezet wat de beperkingen zijn waartegen zij in het onderzoek is aangelopen en welke mogelijkheden zij nog zag. Ook heeft zij erop gewezen dat het op de broekriem van het slachtoffer aangetroffen DNA-spoor daarop terecht kan zijn gekomen door bijvoorbeeld het uit de broek halen van de riem bij het wassen van de broek of door de verkoper van de riem. In het licht van de getuigenverklaring van dr. Bruijning-Van Dongen alsmede de aanvullende rapportage van het NFI (12) ontberen de conclusies van de raadsvrouw feitelijke grondslag. Ook de conclusies van het FLDO (13) bieden geen steun voor het standpunt van de verdediging. De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanknopingspunten in de thans voorliggende onderzoeksresultaten om tot de conclusie te komen dat nader onderzoek door het NFI geïndiceerd is.
De rechtbank stelt derhalve, op grond van genoemde rapportages van het NFI, het FLDO alsmede de verklaringen van de getuige deskundige Bruijning-Van Dongen en hetgeen ook overigens uit het onderzoek is gebleken, vast dat niet is gebleken dat op het lichaam en de kleding van het slachtoffer DNA-sporen zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met een vermoedelijke dader.
III De omstandigheden waaronder het slachtoffer om het leven is gekomen
Nu uit de sporen die op de vermoedelijke plaats van het delict zijn aangetroffen geen conclusies zijn te trekken die leiden tot een dader, ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of uit de omstandigheden waaronder het slachtoffer is overleden mogelijk blijkt wie de dader is.
In dat verband stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
k) Verdachte en het slachtoffer woonden beiden in Bangkok (Thailand) en waren met elkaar bevriend. (14)
l) Het slachtoffer had van verdachte een geldbedrag tegoed om welk geld het slachtoffer dringend verlegen zat. Dit betrof een bedrag van tenminste € 11.000. (15)
m) Verdachte heeft geldschulden en werd voor zijn levensonderhoud financieel gesteund door zijn vader. (16)
n) Verdachte en het slachtoffer besloten om naar Nederland te gaan. Verdachte had het slachtoffer toegezegd dat hij zijn schulden aan hem in Nederland zou afbetalen. (17) (18)
o) Op woensdag 27 september 2006 zijn verdachte en het slachtoffer te Schiphol, Amsterdam, aangekomen. (19)
p) Gedurende zijn verblijf in Nederland had verdachte de beschikking over de [auto] personenauto van zijn vader (verder: de [auto]). (20)
q) Op vrijdag 29 september 2006 heeft het slachtoffer zijn moeder gemaild: 'Hi mum, I am getting my money as I speak. I will have it by Saturday and all my bills will be paid. The emailadress is [emailadres]. My phone will be off until around Tuesday next week. All is good. Lots of love me' (21)
r) Op zaterdag 30 september 2006 heeft de vader van verdachte bij hem in de [auto] gezeten. De [auto] was gezogen en de asbakken waren leeggemaakt. De [auto] was bij verdachte in gebruik tot 4 oktober 2006. (22)
s) Op 30 september 2006 heeft verdachte aan zijn moeder meegedeeld dat hij en [slachtoffer] in België waren geweest en dat [slachtoffer] daar was gebleven om van daar uit naar Australië te vertrekken. (23)
t) Op 30 september 2006 heeft verdachte aan zijn zuster meegedeeld dat [slachtoffer] bij familie was en dat hij van daaruit naar Australië zou reizen om zijn huis te verkopen. (24)
u) Toen de politie aan de vader van verdachte had meegedeeld dat zij verdachte wilde spreken heeft de vader verdachte opgebeld. Toen de vader verdachte vertelde dat verdachtes reisgenoot werd vermist en dat deze voor het laatst in Nederland in leven was gezien zei verdachte tegen zijn vader dat dat niet kon omdat [slachtoffer] in Australië was. (25)
v) Op woensdag 4 oktober 2006 keerde verdachte terug naar Bangkok overeenkomstig diens vluchtschema. [slachtoffer] zou aanvankelijk gebruik maken van dezelfde vlucht als verdachte maar verscheen niet op 4 oktober 2006 terwijl hij de vlucht ook niet had omgeboekt. (26)
w) Rond 7 oktober 2006 heeft de vriendin van het slachtoffer (ook wel genoemd: [vriendin slachtoffer]) verdachte gevraagd waar [slachtoffer] was. Verdachte heeft daarop geantwoord dat [slachtoffer] in Australië was om zijn huis te verkopen. (27)
x) Op maandag 9 oktober 2006 stuurde verdachte een e-mail naar het mailadres van het slachtoffer. Het bericht heeft de volgende inhoud. 'Yo [slachtoffer], what your upto [vriendin slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [vriendin slachtoffer], de vriendin van het slachtoffer) is asking me everyday where you are is your house sold anyway let me know what s the deal!? Hope to hear from you soon!! [verdachte].' (28)
y) Kort nadat verdachte terug was gegaan naar Bangkok heeft zijn broer hem gebeld. Zijn broer had op de site van politie Haaglanden gelezen dat er een man was gevonden in Madestein en hij meende op televisiebeelden het slachtoffer voor 99% te herkennen. Verdachte zegde toe dat hij de beelden zou gaan bekijken op internet. Na een uur belde verdachte terug met de mededeling dat hij had gekeken, maar dat het [slachtoffer] niet was. Ook zei verdachte dat het [slachtoffer] niet kon zijn omdat hij in Australië zat. (29)
z) Een vriend van verdachte meende het slachtoffer te herkennen op tv bij het programma 'Opsporing Verzocht'. Deze vriend heeft verdachte aangesproken op deze herkenning. Verdachte reageerde hierop door te zeggen 'nee, dat kan niet [slachtoffer] zijn, die is al terug naar Bangkok.' (30)
aa) De in Thailand wonende partner van verdachte heeft verdachte gevraagd waarom [slachtoffer] niet mee terug naar Thailand was gekomen. Verdachte heeft daarop geantwoord dat [slachtoffer] terug was naar Australië, zijn geboorteland. (31)
bb) Na terugkeer van verdachte in Thailand heeft een vriend/kennis hem gevraagd naar de afwezigheid van het slachtoffer. Verdachte heeft hem geantwoord dat [slachtoffer] terug was naar Australië om zijn huis te verkopen. (32)
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte geen motief had voor het doden van het slachtoffer. Hij verkeerde niet in geldnood omdat hij voor geld altijd bij zijn ouders terecht kon. Het geld dat hij aan het slachtoffer schuldig was, had verdachte reeds terugbetaald. [slachtoffer] droeg dit bedrag in zijn buideltas op zijn buik op het moment dat hij werd neergeschoten, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Allereerst valt op dat verdachte over de geldschuld wisselend heeft verklaard.
Verdachte heeft in het verhoor bij de politie op 27 oktober 2007 wisselend verklaard over de omvang van het door hem verschuldigde bedrag. Aanvankelijk betrof dat volgens verdachte een bedrag van '1200 euro of zo' (33) terwijl hij aan het einde van het verhoor heeft verklaard dat hij een bedrag van meer dan € 11.000 euro schuldig was. (34)
Verdachte heeft voorts wisselend verklaard over de bergplaats van het geld. Betrof dat aanvankelijk een kluisje op zolder in het huis van zijn ouders (35) , vervolgens verklaarde verdachte dat het om een schoenendoos (36) zou gaan.
Ook over de herkomst van het geld heeft verdachte wisselend verklaard. Op het ene moment verklaarde verdachte dat hij het volledige bedrag had gekregen van zijn vader (37). Op een ander moment verklaart hij dat hij het geld heeft gekregen van zijn zwager en [F] (38).
De vader van verdachte heeft verklaard dat hij in Nederland nooit grote geldbedragen aan verdachte heeft gegeven. (39)
In dit verband is ook van belang dat getuige [getuige C] aan de politie een briefje heeft overgelegd met de volgende inhoud: 'Mamma, kun jij niet zeggen dat jij mij 10.000 euro in 500 biljetten hebt geleend en dat niet heb verteld omdat je dat niet aan papa wilde vertellen die woensdag 27 sept rond uur of 13.00 dat ik dat heb opgepikt op 13 zou mijn motief veranderen !! er niet zijn zeg maar !!!! overleg ff met papa dan hoor ik het wel! [verdachte]'. (40) Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij in het huis van bewaring tot kort voor zijn overplaatsing gesproken heeft met getuige [getuige C], dat hij in overleg met [getuige C] deze briefjes heeft geschreven en dat het aanvankelijk de bedoeling was dat [getuige C] dit briefje ten behoeve van verdachte zou afgeven aan de moeder van verdachte.
De moeder en zuster van verdachte hebben - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij niet geloven dat verdachte in het bezit was van onderhavige geldsom en dat dit geld in het huis op [adres] verstopt was. (41)
Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte, het briefje en de verklaring van zijn familieleden acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte een bedrag van
€ 11.000 euro aan het slachtoffer heeft gegeven. Dat klemt temeer daar het slachtoffer in de onder q. genoemde e-mail van vrijdag 29 september 2006 schrijft dat hij het geld nog moet ontvangen, terwijl het slachtoffer kort na dit bericht om het leven is gekomen.
IV De bespreking van de door de verdediging aangevoerde omstandigheden
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - bepleit dat waarde dient te worden gehecht aan de verklaring van verdachte omtrent een ripdeal die heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer is doodgeschoten door een ander dan verdachte. Verdachte wenst geen gegevens prijs te geven die leiden tot de identificatie van de dader. Er is sprake van een reële dreiging van represailles van daders jegens de (familie van de) verdachte. Een en ander is reden voor verdachte om zich ten aanzien van de werkelijke dader en diens kompaan op zijn zwijgrecht te beroepen, aldus de verdediging.
De verklaringen van verdachte
Na telefonische contacten met de politie op 24 en 25 oktober 2006 is verdachte op 27 oktober 2006 uitgebreid gehoord door de politie. Met name in het tweede telefoongesprek met de politie (42) en ook in het verhoor (43) gaf verdachte aan dat hij verrast was om te horen dat het slachtoffer dood was aangetroffen in recreatiegebied Madestein. Verdachte gaf - zakelijk weergegeven - aan, dat het slachtoffer van het geld dat verdachte hem schuldig was drugs wilde kopen. Op donderdag 28 september 2006 (44) was hij met [slachtoffer] in de middag met de [auto] vanuit Den Haag naar België gereden. In een café aan de [adres] te Antwerpen was afgesproken met [G]. [G] en [slachtoffer] hebben daar gesproken over cocaïne en XTC, aldus verdachte. Deze [G] is vervolgens meegereden en buiten Antwerpen weer afgezet. Daar werd deze [G] opgepikt door een man in een nieuwe zwarte driedeurs Opel Vectra met Belgisch kenteken. Vanuit Antwerpen zijn verdachte en [slachtoffer] doorgereden naar Amsterdam alwaar zij met vrienden zijn uitgegaan in de [...]. Op het Leidseplein hebben [slachtoffer] en [G] elkaar die nacht wederom ontmoet 'om een uur of 2:00, 3:00, zag ik [slachtoffer] naar buiten met die [G] weet ik whatever doen.' In de [...] heeft verdachte een paar lijntjes genomen, en [slachtoffer] ook. 'Ik denk dat het spul van [G] kwam, eerlijk gezegd, om eerlijk te zijn'. Verdachte is op vrijdag 29 september 2006 rond het middaguur 'een uurtje of 12 of zo' met [slachtoffer] vanuit Amsterdam naar Den Haag gereden en heeft [slachtoffer] vervolgens te Den Haag op het Centraal Station afgezet, aldus nog steeds verdachte in het verhoor van 27 oktober 2007. Verdachte gaf in dit verhoor ook aan dat hij zich bedreigd voelde. Hij was bang voor represailles omdat [slachtoffer] het adres van zijn zuster bij zich droeg.
Op maandag 30 oktober 2006 heeft verdachte bij de politie zijn verklaring bijgesteld (45) . Zakelijk weergegeven heeft verdachte verklaard dat zijn op 27 oktober 2007 afgelegde verklaring klopt, tot het moment waarop hij heeft verklaard dat hij naar Den Haag is gereden en het slachtoffer op het station heeft afgezet. De tocht naar Antwerpen en het contact met [G] in Antwerpen en Amsterdam kloppen wel, aldus verdachte. Verdachte en het slachtoffer hebben in de nacht van vrijdag op zaterdag bij zijn vriend [getuige E] geslapen. Vrijdagavond heeft [G] [slachtoffer] gebeld en is er een afspraak gemaakt om 2.00 uur bij de Mc Donalds / BP benzinestation in Den Haag Zuid ([adres]). Verdachte en [slachtoffer] zijn daar met de [auto] naartoe gegaan. De nieuwe zwarte driedeurs Opel Vectra, die verdachte en [slachtoffer] in België reeds hadden gezien toen zij [G] hadden afgezet, is vervolgens achter de [auto] aangereden richting Madestein teneinde de drugs daar over te dragen. In recreatiegebied Madestein is de [auto] het fietspad opgereden dat voert langs het leegstaande woonhuis in de richting van de onder b genoemde T-kruising. De zwarte Opel is geparkeerd en [G] en een tweede (grotere) man hebben plaatsgenomen in de [auto]. [G] op de achterbank achter de bijrijdersstoel waarop [slachtoffer] zat en de grotere man op de achterbank achter de bestuurdersstoel waar verdachte zat. Verdachte is vervolgens doorgereden tot aan de T-kruising. Op de T-kruising aangekomen, trok de man die achter verdachte zat onverhoeds een pistool en schoot hij op het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte verliet daarop direct de auto, is weggerend en heeft zich 200 meter verderop in het struikgewas verscholen. Onder het lopen hoorde hij nog een aantal schoten en hoorde hij iemand achter hem aan komen. Nadat hij zich ongeveer een half uur verscholen had gehouden hoorde verdachte het dichtslaan van portieren van een auto. Vervolgens is verdachte gaan kijken bij de [auto]. Hij zag dat de portieren allemaal open stonden en dat het slachtoffer in het gras lag. Verdachte heeft vervolgens de deuren van de auto dichtgegooid en is met de [auto] naar het huis van zijn zuster gereden. De volgende dag heeft hij de auto schoongemaakt, aldus nog steeds verdachte. Ten aanzien van het contact met [G] te Amsterdam heeft verdachte in aanvulling op zijn eerdere verklaring nog verklaard dat hetgeen [G] op het Leidseplein aan het slachtoffer leverde, naar zijn mening een monstertje betrof van de te leveren partij cocaïne.
Het daarop volgende onderzoek
Na zijn verhoor op 30 oktober 2006 is verdachte aangehouden, is hij nog diverse malen door de politie gehoord en heeft de politie een nader onderzoek ingesteld naar mogelijke sporen in de [auto] en naar de twee onbekende mannen, waaronder het bezoek van verdachte en het slachtoffer aan Antwerpen op donderdag 28 september en de mogelijke dreiging die uit zou gaan van de twee onbekende personen. Voorts heeft er een reconstructie plaatsgevonden.
Technisch onderzoek in de [auto]
In de [auto] zijn door de recherche en het NFI biologische sporen en schotrestdeeltjes veilig gesteld. Met uitzondering van een biologisch spoor dat bleek te matchen met het DNA-profiel van de vader van verdachte, bleken alle bemonsteringen (met bloed) te matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer. (46)
Uit schotrestonderzoek is het volgende gebleken: 'Op de folies, waarmee de hemel van de personenauto is bemonsterd, zijn vier deeltjes met een elementsamenstelling karakteristiek voor schotrestdeeltjes aangetroffen. (...) Met het aantreffen van uitsluitend vier deeltjes met een elementsamenstelling karakteristiek voor schotrestdeeltjes, kunnen geen conclusies worden getrokken omtrent het schieten met een vuurwapen in de nabijheid van de bemonsterde delen van de personenauto.' (47) Naar aanleiding van aanvullende vragen van de rechtbank heeft het NFI voorts bericht: 'Een groot deel van de personenauto is reeds onderzocht (...) Hierbij zijn op de al onderzochte delen (...) een relatief klein aantal deeltjes met een elementsamenstelling karakteristiek voor schotrestdeeltjes aangetroffen. Het aantreffen van deze deeltjes kan ook passen bij de veronderstelling dat er één of meer opgezette schoten (schootsafstanden 0 centimeter) op het slachtoffer zijn gelost in de personenauto.' (48)
Uit bloedspoorpatroononderzoek van het NFI blijkt voorts dat er in de [auto] op diverse locaties bloedsporen zijn aangetroffen. 'Rechts naast de passagiersstoel, op zowel de vloerbedekking als op de drempel zijn kleine opeenhopingen van bloed aangetroffen. In de holte in de rechterzijkant van de hoofdsteun van de bestuurdersplaats (aan de passagierszijde), alsmede bovenop deze hoofdsteun zijn geprojecteerde ellipsvormige bloedspatjes aangetroffen. Dergelijke geprojecteerde bloedspatjes kunnen ontstaan bij het uitoefenen van een kracht in vloeibaar bloed, bijvoorbeeld bij slaan, schoppen, schieten etc. (...) Op grond van de vorm van deze bloedspatjes kan de bloedbron van deze bloedsporen in de omgeving van de passagiersplaats worden geplaatst. Verder zijn diverse bloedcontactsporen waargenomen en locaties waarbij aanwijzingen zijn verkregen op het verwijderen (schoonmaken) van bloedsporen. Geadviseerd wordt dit middels een behandeling met luminol te verifiëren. (...) Op de achterbank, op de linkerachterdeur en op een kunststof deel links achterin (op hoofdhoogte) zijn diverse relatief kleine, individuele bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen zijn vervolgens microscopisch onderzocht. Bij dit onderzoek is vastgesteld dat een gedeelte van deze bloedsporen zogenaamde geprojecteerde enigszins circulaire bloedspatjes betrof, met afmetingen tot kleiner dan 1 mm in doorsnede. Dergelijke geprojecteerde bloedspatjes kunnen ontstaan bij het uitoefenen van grote kracht in vloeibaar bloed, bijvoorbeeld bij slaan, schoppen, schieten etc. (...) Er is geen indicatie verkregen op het verwijderen (schoonmaken) van bloed in het achtercompartiment. (...) De vorm, grootte, verdeling en locatie van de in het achtercompartiment van de auto aangetroffen geprojecteerde bloedspatjes passen bij het uitoefenen van ten minste één krachtsinwerking op vloeibaar bloed, bijvoorbeeld bij een schietproces. (...) Indien vanaf de achterbank op het slachtoffer, die op de passagiersstoel voorin zat, is geschoten, passen de aangetroffen geprojecteerde bloedspatjes bij zogenaamde 'backspatter' [Als er een kracht (impact) wordt uitgeoefend op vloeibaar bloed kan dit in geprojecteerde bloedspatten resulteren. 'Backspatter' is één van de categorieën waarin geprojecteerde bloedspatten kunnen worden ingedeeld en betreffen spatten die kunnen ontstaan bij een schietproces. De richting van deze spatten is tegengesteld aan de kogelbaan, dus gericht naar de energiebron (vuurwapen) toe]. Deze bevindingen leveren meer steun op voor hypothese I (waarin wordt gesteld dat op het moment van schieten niemand op de linkerzijde van de achterbank heeft gezeten), dan voor hypothese II (waarin wordt gesteld dat er op het moment van schieten een of meerdere personen op de achterbank hebben gezeten).' (49) Naar aanleiding van nadere vragen van de rechtbank heeft het NFI onder meer het volgende bericht: 'Bij een later uitgevoerd luminolonderzoek is de eerder verkregen aanwijzing op het (lokaal) verwijderen (schoonmaken) van bloed niet bevestigd, hetgeen het (on)bewust verwijderen van bloedsporen echter niet uitsluit. Op grond van de resultaten van het onderzoek in het voorcompartiment kan de bestuurdersstoel niet worden uitgesloten als plaats waar een persoon zich heeft bevonden tijdens het ontstaan van de aangetroffen geprojecteerde bloedspatjes die kunnen zijn ontstaan bij een schietproces in de auto. Dit betekent dat beide plaatsen in de auto, de rechterzijde van de achterbank en de bestuurdersstoel, op grond van de aangetroffen bloedsporen in aanmerking kunnen komen als plaats van een schutter. De aangetroffen bloedsporen in de [auto] kunnen ook worden verklaard als gevolg van een schietproces waarbij de schutter zich buiten de auto bevond. In deze situatie kunnen zowel de linker voorportier en/of het linkervoorraam als de rechterachterportier en/of linkerachterportier geopend zijn geweest ten tijde van een schietproces. (...) Op grond van het bloedsporenonderzoek in het voor- en achtercompartiment van de [auto] kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal schietprocessen in de auto. Noch in een situatie waarbij de schutter zich op de bestuurdersstoel bevond, noch op enige andere locatie in of buiten de auto. Bovendien dient te worden opgemerkt dat een schietproces niet noodzakelijkerwijs bloedsporen behoeft te veroorzaken.' (50)
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor genoemde bevindingen van het NFI in onderling verband en samenhang bezien met de resultaten van het technisch onderzoek naar hetgeen op de 'plaats delict' is aangetroffen, alsmede de hiervoor vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat er voldoende zekerheid bestaat omtrent het feit dat het slachtoffer zich in de [auto] bevond toen er op hem door middel van een zogenaamd 'opzetschot' werd geschoten.
Hoeveel schoten er in de [auto] zijn gelost en vanuit welke positie deze schoten zijn gelost - binnen of buiten de auto - valt echter niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen. De resultaten van het technisch onderzoek bieden ruimte voor diverse scenario's.
Het door verdachte op dit punt geschetste scenario wordt door deze onderzoeksresultaten niet ontkracht.
Voorts is onduidelijk of de schoten zijn gelost (in de auto) op de plaats waar de [auto] zich volgens verdachte bevond; de T-kruising in Madestein. Gelet op de aangetroffen sporen acht de rechtbank het wel aannemelijk dat de schietprocessen zich in recreatiegebied Madestein te Den Haag hebben voorgedaan.
Onderzoek naar uit België afkomstige drugsdealers
De politie heeft onderzoek gedaan naar uit België afkomstige drugsdealers waarover verdachte bij de politie heeft verklaard. Uit onderzoek is gebleken dat het autotype waarover verdachte heeft verklaard - een nieuwe zwarte driedeurs Opel Vectra - niet bestaat. In het voordeel van verdachte heeft de politie er rekening mee gehouden dat verdachte zich mogelijk in het autotype heeft vergist aangezien een zwarte driedeurs Opel Astra wel een gangbaar model is. Uit onderzoek van veiliggestelde camerabeelden is niet gebleken van een tweetal auto's dat in de nacht van 29 op 30 september 2006 kort na elkaar zou hebben gereden op de Madesteinweg in de nabijheid van het [naam]-college. Echter, in het voordeel van verdachte dient er rekening mee te worden gehouden dat niet uitgesloten is dat de zwarte Opel niet zichtbaar was aangezien verdachte heeft verklaard dat deze auto mogelijk geen licht voerde. De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar het autoverkeer tussen België en Nederland. Dat onderzoek heeft niet geleid tot de identificatie van de Opel waarover verdachte heeft verklaard.
De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar de simkaart van de telefoon waarmee het slachtoffer volgens verdachte met de vermeende drugsdealers heeft gebeld. Deze simkaart zou volgens verdachte door het slachtoffer zijn gekocht na aankomst op Schiphol. Dit onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van de drugsdealers. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat geen uitspraak gedaan kan worden over de juistheid van de verklaring van verdachte op dit onderdeel. De resultaten van het onderzoek naar de sim-kaart zijn naar het oordeel van de rechtbank niet sluitend.
De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar de vermeende bedreigingen van de verdachte (telefonisch en schriftelijk via zijn zuster). Op grond van dit eveneens uitgebreide onderzoek vallen geen conclusies te trekken over zowel het bestaan van de bedreiging als de identiteit van degene die zou hebben gedreigd.
De politie heeft tenslotte onderzoek gedaan naar het bezoek dat verdachte zou hebben gebracht aan Antwerpen op donderdag 28 september 2006. Uit zowel de gegevens van het onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte (51) als het onderzoek naar de aanwezigheid van de [auto] op de A13 (52) - een onderdeel van het door verdachte afgelegde traject - blijkt dat dit onderdeel van de verklaring van verdachte niet klopt en dat hij daarover dus heeft gelogen. Ter terechtzitting heeft verdachte toegeven dat hij niet in Antwerpen is geweest en dat dit deel van zijn verklaring is verzonnen.
Opvallend is dat verdachte op een aantal cruciale onderdelen wisselend heeft verklaard. De rechtbank memoreert:
1. Verdachte heeft meerdere keren verklaard dat hij schoten hoorde toen hij wegrende. Bij de reconstructie heeft verdachte ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij zich in de bosjes bevond toen hij die schoten hoorde;
2. verdachte wist in zijn verklaring van 30 oktober 2006 adequaat uit te leggen wat het verschil is tussen een pistool en een revolver, bij de reconstructie en ter terechtzitting gaf verdachte te kennen dat hij het verschil niet wist;
3. verdachte heeft in diverse verklaringen aangegeven dat hij bang was van de Belgische drugsdealers en dat hij met de [auto] is gevlucht. Tijdens het narijden van de route die verdachte zou hebben gereden heeft hij tegen de verbalisanten gezegd dat hij deze personen wilde achterhalen, maar dat hij dit voornemen staakte op de [adres]. (53)
4. Tijdens het narijden van de route die verdachte zou hebben gereden wist verdachte de plaats aan te wijzen bij de McDonalds aan de [adres] alwaar hij ongeveer een minuut had stilgestaan. (54) Bij de reconstructie wist verdachte zich de locatie niet meer te herinneren.
5. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zowel zijn vader als zijn zwager wisten wie de werkelijke schutter was. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat slechts zijn vader, die inmiddels overleden is, wist wie de werkelijke schutter was.
De rechtbank acht het voorts opmerkelijk dat verdachte niet 200 meter zoals hij aanvankelijk had verklaard maar slechts 52 meter zoals bleek tijdens de reconstructie en door de politie is nagemeten (55) van de [auto] in de bosjes zou zijn gedoken. Voorts bevindt zich in de nabijheid van de door verdachte tijdens de reconstructie aangeven plek een straatlantaarn hetgeen is strijd is met de verklaring van verdachte dat de plek donker was. Uit eigen waarneming weet de rechtbank dat de betreffende plaats minder donker was dan de verdachte doet voor komen. Opmerkelijk is dat de schutter(s) het lijk uit de auto sleept/slepen. Voorts is het opmerkelijk dat de Belgische drugsdealers alle bagage van het slachtoffer zouden hebben meegenomen, terwijl zich in Thailand een soortgelijke koffer met toilettas, ziektekostenverzekeringsbewijs en Visa-creditcard van het slachtoffer bleek te bevinden. (56) Daarnaast bevreemdt het de rechtbank dat verdachte in dezelfde richting als de door hem beweerde schutter zou zijn weggereden en dat eerst geruime tijd nadat het slachtoffer is gedood, dreigementen (op 28 december 2006 telefonisch en op 10 januari 2007 middels een briefje) zijn geuit in de richting van de verdachte.
Meer in het algemeen is het opvallend dat verdachte in het onderzoek herhaaldelijk regie heeft gevoerd of heeft willen voeren over de af te leggen verklaringen. Dat blijkt uit de eerste verklaring van getuige [getuige E] (57), de verklaring van getuige [getuige C] (58) en de door verdachte aan voornoemde [getuige C] afgegeven briefjes bestemd voor verdachtes moeder en [H] (59) . Bovendien heeft verdachte bewijsmateriaal weggemaakt door de [auto] schoon te maken en naar Thailand te vertrekken, zonder ook maar aan iemand te vertellen wat er was gebeurd. Dit calculerende gedrag doet eveneens afbreuk aan de betrouwbaarheid van hetgeen verdachte heeft verklaard.
Een en ander is redengevend voor het volgende oordeel.
Noch uit technisch onderzoek, noch uit al de andere door de politie verrichte opsporingshandelingen is gebleken van enig aanknopingspunt dat duidt in de richting van het bestaan van de door verdachte ten tonele gevoerde (Belgische) drugsdealers. Nu verdachte daarnaast op essentiële onderdelen van zijn verhaal heeft gelogen en/of wisselende verklaringen heeft afgelegd dan wel verklaringen heeft afgelegd die de rechtbank vreemd voor komen, wordt de verklaring van verdachte over de ripdeal die zou hebben plaatsgevonden, ongeloofwaardig geacht en terzijde geschoven.
De door de verdediging aangevoerde stelling, dat de proceshouding van verdachte wordt ingegeven door een reële dreiging die zou uitgaan van drugsdealers, wordt niet gevolgd. Los van het oordeel dat over het bestaan van die dreiging onvoldoende is gebleken, valt niet in te zien dat verdachte - na uitvoerig vooroverleg met familie en vrienden op 29 oktober 2006 in restaurant [restaurant] - ervoor zou hebben gekozen om op 30 oktober 2006 bij de politie voor te wenden dat hij het echte verhaal zou vertellen om zich pas later op zijn zwijgrecht te beroepen omdat hij te bang was om te vertellen wie de werkelijke schutter is. Ondertussen hield verdachte zijn mond en liet hij de politie sporen natrekken waarvan hij wist dat ze niet bestonden. Eerst op de laatste terechtzitting kwam verdachte terug op zijn verklaring dat de Opel en inzittenden afkomstig waren uit België en dat hij [G] in Antwerpen heeft ontmoet op 28 september 2006. Ook het standpunt van verdachte, dat hij de politie niet vertrouwt en dat hij daarom slechts bij de rechter verklaringen wenst af te leggen, kan hem in dit geval niet baten. Reeds op de terechtzitting in mei 2007 en tijdens de reconstructie die daaraan vooraf ging, is verdachte in de gelegenheid geweest om de rechtbank hierover te informeren. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd nog verklaard dat in genoemd vooroverleg van 29 oktober 2006 niet gesproken is over feiten die hij achter zou houden voor de politie. De verklaring van verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting - dat zijn vader zou hebben geweten wie de schutter was - is in dat verband ongerijmd. Dat de vader van verdachte dat zou hebben geweten, komt ook overigens niet overeen met wat hij bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard.
Resumerend volgt uit het voorgaande dat vast staat dat het slachtoffer in de nacht van 29 op 30 september 2006 te Den Haag is beschoten, dat hij daardoor om het leven is gekomen en dat verdachte zich in de nabijheid bevond van het slachtoffer toen de schoten werden gelost. Voorts is niet gebleken van de aanwezigheid van derden bij dit schietincident. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de schoten heeft gelost. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
V Overwegingen over een viertal onderdelen van de verklaringen van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake van is dat verdachte kennelijk leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op tenminste een viertal punten een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd.
Allereerst heeft verdachte gelogen door te verklaren dat het hem verraste dat [slachtoffer] was overleden (60) . Uit de verklaringen van zijn broer (61) en getuige [getuige I] (62) blijkt dat verdachte wist dat het slachtoffer dood was gevonden.
Verdachte heeft voorts gelogen door te verklaren dat hij het slachtoffer op het Centraal Station te Den Haag heeft afgezet en dat het slachtoffer vervolgens terug is gegaan naar Bangkok en/of naar Australië (om zijn huis te verkopen). Dit blijkt uit de verklaringen van de vriendin van verdachte (63), de vriendin van het slachtoffer (64) , een gemeenschappelijke vriend (65) en de famile van de verdachte (66) hebben afgelegd.
Verdachte heeft ook gelogen door te verklaren dat hij met het slachtoffer naar Antwerpen is geweest, dat hij daar een afspraak had met een drugsdealer en dat hij deze [G] buiten Antwerpen bij een zwarte Opel heeft afgezet. Dit blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen omtrent het gebruik van de telefoon van verdachte (67) en uit onderzoek naar het verkeer op de A13 op de door verdachte genoemde tijdstippen (68).
Verdachte heeft tenslotte gelogen over het feit dat hij een schuld van circa 11.000 euro heeft terugbetaald aan het slachtoffer (69) zoals hiervoor reeds is overwogen.
VI Slotsom en conclusies
Overwogen wordt dat verdachte zijn kennelijk leugenachtige verklaringen met geen ander doel heeft afgelegd dan om de waarheid te bemantelen. Immers, verdachte heeft, door te doen voor komen dat hij niet wist dat het slachtoffer dood was en aan meerdere getuigen te vertellen dat het slachtoffer naar Australië was vertrokken om zijn huis te verkopen, een 'rookgordijn' opgetrokken over diens verdwijning terwijl vast staat dat het slachtoffer toen al overleden was. Vervolgens heeft verdachte een 'rookgordijn' opgetrokken door te verklaren dat hij kort voor diens dood met het slachtoffer in Antwerpen is geweest voor een drugsdeal en dat één van de personen die hij daar heeft ontmoet, het slachtoffer heeft doodgeschoten terwijl vast staat dat verdachte in het geheel niet in België is geweest. Deze beide kennelijk leugenachtige verklaringen dienen naar het oordeel van de rechtbank geen ander doel dan om te bemantelen dat verdachte het slachtoffer in de nacht van 29 op 30 september 2006 met een vuurwapen door het hoofd heeft geschoten.
Verder wordt overwogen dat de kennelijk leugenachtige verklaring over het geld - dat in werkelijkheid niet blijkt te zijn teruggegeven - geen ander doel dient dan om te bemantelen dat verdachte - vanwege zijn benarde financiële positie en de jegens het slachtoffer gedane belofte om het geld in Nederland terug te betalen - een motief had om het slachtoffer te doden. Deze kennelijk leugenachtige verklaring in samenhang met het feit dat verdachte het slachtoffer heeft vervoerd naar een afgelegen plaats, de conclusie dat hij een vuurwapen voorhanden moet hebben gehad, alsmede de manier waarop het slachtoffer om het leven is gebracht (door middel van 'opzetschoten') leidt tot het oordeel dat verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en na rustig overleg het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
De rechtbank komt dus tot de slotsom, dat zij het in de telastlegging onder 1primair telastgelegde feit - de moord op [slachtoffer] - wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit het voorgaande volgt tevens dat bewezen wordt geacht dat verdachte alleen heeft gehandeld. Bij gebrek aan bewijs omtrent enige mededader zal verdachte van het onderdeel 'tezamen en in vereniging met een ander of anderen' worden vrijgesproken.
Vrijspraak.
Uit het hiervoor onder het kopje 'bewijsoverwegingen' overwogene volgt dat, nu de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten aanwezig acht dat verdachte deze feiten heeft begaan, de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een man, een vriend die hij kende uit zijn woonplaats in Thailand, van het leven beroofd. Het slachtoffer is daarbij vijf maal door het hoofd geschoten. Gelet op het feit dat alle vijf schoten zogenaamde 'opzetschoten' waren kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het slachtoffer op koelbloedige wijze om het leven is gebracht.
Door dit misdrijf is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtsorde door dit feit zeer ernstig geschokt. Bovendien wordt door dergelijke feiten het gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Verdachte is na het plegen van het feit nog enkele dagen in Nederland gebleven, waarna hij naar zijn verblijfadres in Thailand is afgereisd. Tegenover vrienden en bekenden, waaronder de vriendin van het slachtoffer, deed hij het voorkomen alsof hij niet wist waar het slachtoffer was. Verdachte heeft daarbij kennelijk zijn eigen belang - het niet bekend worden van zijn betrokkenheid bij het feit - laten prevaleren boven het belang van de nabestaanden.
Door dit gedrag is de identiteit van het slachtoffer lange tijd onbekend gebleven, waardoor de nabestaanden lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd en hen de mogelijkheid is ontnomen van hun dierbare afscheid te nemen of zelfs maar de begrafenis bij te wonen; het slachtoffer was immers al begraven toen zijn identiteit bekend werd en de nabestaanden op de hoogte konden worden gesteld.
Voor wat betreft de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de rapporten van psychiater drs K. Foeken van 3 april en 5 mei 2007 en de rapporten van GZ-psycholoog drs E.M. van Engers van 5 april en 7 mei 2007. Beiden achten verdachte, indien het telastgelegde bewezen wordt verklaard, volledig toerekeningsvatbaar.
De deskundigen geven aan dat bij onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor onderliggende psychiatrische problematiek en of persoonlijkheidsproblematiek (psychiater) en geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling (psycholoog).
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de GGZ reclassering van Psycho Medisch Centrum Parnassia te Den Haag, d.d. 7 mei 2007.
Blijkens een op zijn naam staand Uittreksel uit het Justitiele Documentatieregister d.d. 1 november 2006 blijkt dat verdachte, met uitzondering van een veroordeling in 1990, niet eerder wegens geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank na te melden gevangenisstraf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MOORD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 oktober 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 november 2006;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Van As en De Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2007.
(1) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 1 oktober 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de desbetreffende verbalisanten (ambtshandelingen p. 003).
(2) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise, PL15J2/2006/3526-51, d.d. 2 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de desbetreffende verbalisanten (TR p. 1 e.v., meer in het bijzonder p. 003).
(3) Het ambtsedig proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van Politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise, nr. PL15J2/2006/3526, inhoudende de bevindingen van de desbetreffende verbalisanten (TR p. 026).
(4) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 12 oktober 2006, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek (TR p. 109 t/m 113).
(5) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 4 oktober 2006, Pathologie onderzoek (TR p. 302 t/m 309).
(6) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, van 6 augustus 2007, betreffende een berekening postmortale tijdsinterval (mapje RC).
(7) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 13 maart 2007, Toxicologisch onderzoek.
(8) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 17 oktober 2006, Munitieonderzoek (TR p. 118 t/m 120).
(9) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 16 februari 2007, Schotrestenonderzoek (TR p. 255 t/m 258).
(10) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Landelijk Orgaan Forensische Odontologie, van 2 november 2006, Pro Justitia rapportage FO/26106/M.O (TR p. 168 + 169)
(11) TRdossier p. 259 t/m 262.
(12) Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 6 september 2007, Aanvullend bloedspoorpatroononderzoek (mapje RC).
(13) Een rapport van 3 mei 2007 en een rapport van 1 oktober 2007 van het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) Centrum voor Humane en Klinische Genetica Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) / Divisie 5 te Leiden (FLDO FLDO N07-037 en FLDO N07-103).
(14) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v.)
(15) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 februari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 31 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 406 e.v. meer in het bijzonder p. 414)
(16) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 21 februari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, (Ambtshandelingen p. 222 e.v.)
(17) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 596 nagezonden deel).
(18) Een geschrift, te weten een vertaling uit het Engels van de ondertekende verklaring van getuige [getuige J], d.d. 28 november 2006, afgelegd in tegenwoordigheid van een Thaise opsporingsambtenaar en een tweetal opsporingsambtenaren van de Politie Haaglanden (rechtshulpdossier p. 348 e.v. meer in het bijzonder p. 351).
(19) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 68).
20) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige K] d.d. 2 november 2006 (Getuigendossier p. 37 e.v. meer in het bijzonder p. 39).
21) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 juli 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, (Ambtshandelingen p. 275 e.v. meer in het bijzonder p. 277 alsmede de bijlage op p. 278 met vertaling op p. 279).
22) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige K] d.d. 2 november 2006 (Getuigendossier p. 37 e.v. meer in het bijzonder p. 40).
23) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige L] d.d. 2 november 2006 (Getuigendossier p. 42 e.v. meer in het bijzonder p. 46).
24) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Rechterche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 28 oktober 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige M] d.d. 28 oktober 2006 (Getuigendossier p. 18 e.v. meer in het bijzonder p. 22).
25) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige K] (Getuigendossier p. 37 e.v. meer in het bijzonder p. 38).
26) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een in de Engelse taal opgestelde e-mail d.d. 23 oktober 2006 van Interpol Canberra (Ambtshandelingen, p. 013).
27) Een geschrift, te weten een vertaling uit het Engels van de ondertekende verklaring van getuige [getuige J], d.d. 28 november 2006, afgelegd in tegenwoordigheid van een Thaise opsporingsambtenaar en een
tweetal opsporingsambtenaren van de Politie Haaglanden (rechtshulpdossier p. 348 e.v. meer in het bijzonder p. 353).
28) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, 15 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, (Ambtshandelingen p. 125 e.v. met bijlage p. 133).
29) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de verklaring van getuige [getuige N] d.d. 30 oktober 2006 (Getuigendossier p. 24 e.v. meer in het bijzonder p. 26).
30) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 27 oktober 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de verklaring van getuige [getuige I] d.d. 27 oktober 2006 (Getuigendossier p. 12 e.v. meer in het bijzonder p. 13).
31) Een geschrift, te weten een vertaling uit het Thais door een beëdigd vertaalster van de ondertekende verklaring van getuige [getuige O], d.d. 16 juli 2007, afgelegd in tegenwoordigheid van een tweetal Thaise opsporingsambtenaren (rechtshulpdossier p. 450 e.v. meer in het bijzonder p. 454).
32) Een geschrift, te weten een vertaling uit het Engels van de ondertekende verklaring van getuige [getuige P], d.d. 29 november 2006, afgelegd in tegenwoordigheid van een Thaise opsporingsambtenaar en een tweetal opsporingsambtenaren van de Politie Haaglanden (rechtshulpdossier p. 362 e.v. meer in het bijzonder p. 363).
33) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 84)
34) De ambtsedige processen-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007 respectievelijk 2 februari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de letterlijke uitwerking van de studioverhoren van verdachte d.d. 27 oktober 2006 respectievelijk 31 oktober 2007 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 120 en p. 595 respectievelijk p. 406 e.v. meer in het bijzonder p. 414)
35) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 120)
36) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 februari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 31 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 406 e.v. meer in het bijzonder p. 436)
37) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 30 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 122 e.v. meer in het bijzonder p. 131)
38) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 februari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 31 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 406 e.v. meer in het bijzonder p. 437/438)
39) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 2 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige K] (Getuigendossier p. 37 e.v. meer in het bijzonder p. 39).
40) Zie noten 58 + 59.
41) Getuigendossier p. 46/47 + 51/52
42) Ambtshandelingendossier p. 288 e.v.Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 27 juni 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het telefonisch gesprek van de politie met de verdachte d.d. 24 oktober 2006 (Ambtshandelingendossier p. 288 e.v. meer in het bijzonder p. 289/290)
43) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 66).
44) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 27 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 65 e.v. meer in het bijzonder p. 96)
45) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende de letterlijke uitwerking van het studioverhoor van verdachte d.d. 30 oktober 2006 (Verdachtendossier p. 122 e.v.)
46) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 7 november 2006, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek (TR p. 186 e.v.).
47) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 16 februari 2007, Schotrestonderzoek (TR p. 255 e.v.)
48) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 31 augustus 2007, Beantwoording vragen en aanvullend schotrestenonderzoek.
49) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 19 januari 2007, Bloedspoorpatroononderzoek (TR p. 250 e.v.).
50) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 6 september 2007, Aanvullend bloedspoorpatroononderzoek
50) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 8 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisant, inhoudende het relaas van verbalisant (Ambtshandelingendossier p. 62 e.v.)
52) De ambtsedige processen-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 13 november 2006 respectievelijk 6 november 2006 en 31 oktober 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende het relaas van verbalisanten (Ambtshandelingendossier p. 92 e.v. respectievelijk 160 e.v. en 162 e.v.)
53) Ambtshandelingendossier p. 61.Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 6 november 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende het relaas van verbalisanten (Ambtshandelingendossier p. 59 e.v.)
54) Zie noot 53
55) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 23 april 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende het relaas van verbalisanten (Ambtshandelingendossier p. 230 e.v.)
56) Rechtshulpdossier p. 291 e.v.
57) Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 30 oktober 2006, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige E] d.d. 30 oktober 2006 (Getuigendossier p. 28 e.v. meer in het bijzonder p. 30).
58) De ambtsedige processen-verbaal van verhoor getuige, van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 8 december 2006 respectievelijk 12 januari 2007, in wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten, inhoudende de verklaring van getuige [getuige C] d.d. 8 december 2006 respectievelijk 12 januari 2007 (Getuigendossier p. 116 e.v. respectievelijk p. 136 e.v.).
59) Twee geschriften, te weten handgeschreven briefjes, als bijlagen gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, Bureau Regionale Recherche, nr. PL1509/2006/3526, d.d. 12 december 2006 (Ambtshandelingendossier p. 134 e.v.)
60) Zie noten 42 + 43.
61) Zie noot 29.
62) Zie noot 30.
63) Zie noot 31.
64) Zie noot 27.
65) Zie noot 32.
66) Zie noten 23 t/m 25.
67) Zie noot 51.
68) Zie noot 52.
69) Zie noten 33 t/m 40.