ECLI:NL:RBSGR:2007:BB8646
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststellen van een omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 november 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en hun kleinkind. Het verzoek was ingediend door de grootouders, die stelden dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen hen en de minderjarige, en dat zij recht hadden op omgang op basis van artikel 1:377f BW en artikel 8 EVRM. De vader van de minderjarige voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, en dat de grootouders onvoldoende hun verantwoordelijkheid hadden genomen in het verleden.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de grootouders en de minderjarige. De rechtbank overwoog dat de minderjarige een belast verleden heeft en dat er sinds medio 2005 geen contact meer is geweest tussen de grootouders en de minderjarige. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de grootouders niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen door artikel 8 EVRM beschermd 'family life' aanwezig was. Bovendien zou, zelfs als er wel sprake was van 'family life', het verzoek tot omgang niet in het belang van de minderjarige zijn, gezien haar behoefte aan een ongestoorde ontwikkeling.
De rechtbank benadrukte dat het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan het belang van de grootouders om een omgangsregeling te verkrijgen. De grootouders werden niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken, maar de rechtbank gaf aan dat zij hun belangstelling voor de minderjarige kunnen blijven tonen door middel van het sturen van kaartjes of cadeautjes. Deze beschikking werd uitgesproken door kinderrechter M. Dam, bijgestaan door griffier E.A. de Gier-Starreveld.