ECLI:NL:RBSGR:2007:BB8645

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 07-1518 283683
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van omgangsregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 november 2007 een beschikking gegeven inzake de vaststelling van een omgangsregeling voor een minderjarige, geboren in 1994. De moeder had verzocht om een omgangsregeling met haar dochter, die sinds 22 juli 2005 bij de vader verblijft. De vader verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat het in het belang van de minderjarige is dat er voorlopig geen omgang met de moeder plaatsvindt. De rechtbank heeft eerder, bij beschikking van 26 januari 2000, de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de moeder vastgesteld, maar de situatie is sindsdien veranderd. De moeder is niet verschenen op de zitting, terwijl de vader en zijn stiefmoeder wel aanwezig waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de verklaringen van de betrokkenen, waaronder de raad voor de kinderbescherming, die adviseert om de minderjarige de tijd te geven om het verleden te verwerken voordat er een omgangsregeling wordt vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de uitoefening van het recht op omgang van de moeder voor de duur van twee jaar te schorsen. Dit besluit is genomen op basis van de zorgen over de stabiliteit van de situatie van de moeder en de noodzaak voor de minderjarige om zich te concentreren op haar school en therapie. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan de moeder in de toekomst opnieuw een verzoek indienen voor een omgangsregeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder in deze periode kan aantonen dat zij in staat is om een stabiele situatie te bieden voor de minderjarige.

De beschikking is gegeven door kinderrechter M. Dam, bijgestaan door griffier E.A. de Gier-Starreveld, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Omgang
rekestnummer: FA RK 07-1518
zaaknummer: 283683
datum beschikking: 09 november 2007
BESCHIKKING op het op 12 maart 2007 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats], thans te [plaats],
procureur: mr. J.P.H. Thissen,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum, gemeente Dongeradeel.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] en [de stiefmoeder],
de vader en de echtgenote van de vader (hierna: de stiefmoeder),
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M. Jonkman.
PROCEDURE
Bij beschikking van 3 augustus 2007 van deze rechtbank en kamer is een nadere mondelinge behandeling bepaald en iedere beslissing aangehouden.
De rechtbank wederom kennis genomen van de stukken.
Op 5 oktober 2007 is de behandeling van het verzoek ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: mr. S.P. Mahabier, kantoorgenote van de procureur van de moeder, en de vader met mr. K.J. Kerdel, kantoorgenote van zijn procureur, alsmede mevrouw [A] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad). De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank - zoals ter terechtzitting afgesproken - ontvangen een brief d.d. 11 oktober 2007 van de zijde van de vader, met als bijlage de schriftelijke zienswijze van de stiefmoeder d.d. 9 oktober 2007. Van de zijde van moeder is hierop geen reactie ontvangen.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
Het onderhavige verzoek is - in het belang van proceseconomie en met instemming van betrokkenen - gelijktijdig met het verzoek van de grootouders moederszijde tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige subsidiair het verzoek om informatie ex artikel 8 EVRM (zaaknummer: 283686/rekestnummer: 07-1519) behandeld.
Op laatstgenoemd verzoek (zaaknummer: 283686/rekestnummer: 07-1519) wordt bij afzonderlijke beschikking van heden beslist.
Genoemde vader en moeder zijn gewezen echtgenoten, van wie het huwelijk door echtscheiding is ontbonden en ouders van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [datum] 1994 te [plaats].
De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast.
Bij de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 26 januari 2000 is - voor zover hier van belang - de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald en een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader vastgesteld.
Het verzoek van de moeder - zoals dat thans luidt - strekt tot:
- vaststelling van een omgangsregeling inhoudende dat de minderjarige gedurende één weekend per veertien dagen en de helft van de schoolvakanties alsmede de helft van de feestdagen bij de moeder zal verblijven, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Hij acht het niet in het belang van de minderjarige dat er een omgangsregeling tussen haar en de moeder wordt bepaald.
De vader heeft ter terechtzitting verzocht tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige bij hem. De moeder heeft hiermee ingestemd.
Ter terechtzitting is van de zijde van de moeder naar voren gebracht dat het door de vader geschetste beeld dat de minderjarige geen omgang wil niet juist is. De moeder is van mening dat de vader geen omgangsregeling tussen haar en de minderjarige wenst. De situatie van de moeder is inmiddels verbeterd nu er duidelijkheid is over haar woonsituatie. Zij woont in [woonplaats] met drie kinderen uit een andere relatie en krijgt daarbij begeleiding. Er is sprake van een stabiele situatie aan de zijde van de moeder. De moeder heeft aangegeven het stopzetten van het contact niet in het belang van de minderjarige te vinden.
Van de zijde van de vader is naar voren gebracht dat een omgangsregeling met de moeder voor de minderjarige te vroeg komt aangezien het van belang is dat haar school en het volgen van therapie de volle aandacht krijgt en dat, als de tijd rijp is, het contact weer gestart dient te worden met een begeleide omgangsregeling. Volgens de vader is in 2005 met de moeder een omgangsregeling afgesproken maar is het vertrouwen van de minderjarige in de moeder geschaad omdat zij deze regeling niet nakwam. Het verzoek van de moeder veroorzaakte bij de minderjarige een reactie van boosheid en veroorzaakte een achteruitgang in haar gedrag, aldus de vader. De vader vindt deze reactie van de minderjarige zorgelijk.
De raad benadrukt dat er veel is gebeurd in het leven van de minderjarige en dat duidelijk is dat zij nog niet toe is aan een omgangsregeling met de moeder. Wel kan het zo zijn dat de minderjarige, ondanks wat er allemaal gebeurd is, de moeder mist. Om die reden is het volgens de raad voor de minderjarige belangrijk om te weten dat zij de moeder (telefonisch) kan bereiken als zij dat wil
Van belang daarbij is dat er niet door de moeder aan haar getrokken wordt. De raad acht het nodig dat de minderjarige de tijd krijgt om het roerige verleden te verwerken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat de minderjarige in ieder geval sedert 22 juli 2005 feitelijk bij de vader verblijft, dat de vader op 4 juni 2007 is gehuwd met zijn huidige echtgenote en dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige laatstelijk is verlengd tot 30 juni 2007 en derhalve inmiddels is geëindigd.
Uit de door de vader overgelegde test is gebleken dat de minderjarige een verstandelijk vermogen heeft van een achtjarige en om die reden speciaal onderwijs volgt. Daarnaast blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de minderjarige individuele kinderpsychotherapie volgt bij De Jutters (centrum van Jeugd-GGZ Haaglanden), omdat zij op meerdere ontwikkelingsgebieden een bedreigde ontwikkeling heeft. Uit een voortgangsrapport van De Jutters blijkt dat zij in de therapie een behoorlijke vooruitgang heeft gemaakt.
Verblijfplaats van de minderjarigen
Nu ter terechtzitting van de zijde van de moeder geen bezwaar is gebleken, kan de door de vader verzochte wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige bij hem als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat zij het in het belang van de minderjarige acht dat de juridische situatie van de minderjarige in overeenstemming wordt gebracht met haar feitelijke situatie.
Omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige
Nu beide ouders het gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben, is artikel 1:377h van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op het verzoek van de moeder.
Alhoewel gezamenlijk gezag in beginsel meebrengt dat de met het gezag beklede ouder bij wie het kind niet verblijft recht op omgang heeft, nu dat recht een wezenlijk onderdeel van het ouderlijk gezag uitmaakt, kan ingeval het belang van het kind zulks vordert, op de voet van artikel 1:253a BW een als tijdelijk bedoelde beslissing worden gegeven die inhoudt dat de uitoefening van het recht op omgang van de met het gezag belaste ouder bij wie het kind niet verblijft, voor enige tijd worden geschorst, terwijl tijdens die schorsing stappen moet worden ondernomen om een omgangsregeling tot stand te brengen (zie HR 18 november 2005, LJN:AT8247).
De rechtbank is van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht dat gedurende een periode van twee jaar geen omgang met de moeder plaatsvindt. Mede gelet op de inhoud van het overgelegde verslag van
De Jutters, het feit dat de rechtbank aan de zijde van de moeder onvoldoende van een voortdurende stabiele situatie is gebleken en het gegeven dat voor ieder kind veiligheid en stabiliteit van belang is, doch gezien gebeurtenissen in het verleden voor [de minderjarige] in het bijzonder, is de rechtbank van oordeel dat omgang op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om op de voet van artikel 1 :253a BW de uitoefening van het recht op omgang van de moeder voor de duur van twee jaar te schorsen. Deze periode kan gebruikt worden voor traumaverwerking aan de zijde van de minderjarige en daarna tot voorbereiding van de minderjarige op omgang met de moeder. De moeder kan schriftelijk van haar belangstelling laten blijken en in deze periode aantonen dat aan haar zijde sprake is van een stabiele situatie.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de moeder na ommekomst van de door de rechtbank vastgestelde termijn zich opnieuw tot de rechtbank kan wenden met een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
BESLISSING
De rechtbank:
- met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 26 januari 2000 -
bepaalt dat de minderjarige: [de minderjarige], geboren op [datum] 1994 te [plaats], de gewone verblijfplaats zal hebben bij de vader, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
schorst de uitoefening van het recht op omgang van de moeder met de minderjarige voor de duur van twee jaar met ingang van heden en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door
mr. E.A. de Gier-Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 november 2007.