ECLI:NL:RBSGR:2007:BB8569

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 07-1216
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende hechtenis en schadevergoedingsmaatregel in kort geding

In deze zaak, die op 21 november 2007 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, stond de vraag centraal of de vervangende hechtenis van eiser, die was opgelegd in het kader van een schadevergoedingsmaatregel, ten uitvoer gelegd mocht worden ondanks de onvermogendheid van eiser. Eiser had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen van in totaal € 35.548,75, die hij niet kon voldoen. Eiser had eerder een betalingsregeling van € 400 per maand voorgesteld, maar kon dit bedrag niet langer opbrengen en stelde nu een bedrag van € 75 voor. Het CJIB had deze regeling afgewezen, wat leidde tot de vordering van eiser in kort geding om een goedkeuring van de nieuwe betalingsregeling te verkrijgen en om te voorkomen dat hij in hechtenis werd genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoogte van de openstaande vorderingen niet ter discussie stond, maar de wijze van betaling. De rechter stelde vast dat de voorgestelde regeling van € 75 per maand niet in verhouding stond tot het totale bedrag van de openstaande vorderingen, wat zou leiden tot een onredelijk lange afbetalingsperiode. De rechter benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het treffen van betalingsregelingen bij het CJIB ligt en dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De rechter concludeerde dat er geen onrechtmatige handelingen van gedaagde waren vastgesteld en wees de vorderingen van eiser af, waarbij hij eiser ook in de proceskosten veroordeelde.

De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de uitvoering van schadevergoedingsmaatregelen en de beperkte ruimte voor het CJIB om afbetalingsregelingen te treffen. De rechter bevestigde dat de hechtenis in dit geval niet als een strafoplegging kan worden beschouwd, maar als een middel om betaling van de schadevergoeding af te dwingen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 21 november 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/1216 van:
[eiser],
thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting],
eiser,
procureur mr. W.P. den Hertog,
advocaat mr. M.G. Doornbos te Assen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W.B. Gaasbeek.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 november 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 17 december 1996 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 1.247,92 (ƒ 2.750,--), te vervangen door 35 dagen hechtenis, wegens het medeplegen van oplichting (hierna: zaak 1). Deze zaak is inmiddels afgewikkeld.
1.2. Bij vonnis van de politierechter te Assen van 23 april 1999 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 9.075,63 (ƒ 20.000,--), te vervangen door 168 dagen hechtenis, wegens het meerdere malen plegen van oplichting (hierna: zaak 2).
1.3. Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2000 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 3.176,46 (ƒ 7.000,--), te vervangen door 70 dagen hechtenis, wegens het plegen van oplichting (hierna: zaak 3).
1.4. Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 2 maart 2001 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 4.106,73 (ƒ 9.050,--), te vervangen door 90 dagen hechtenis, wegens het plegen van oplichting (hierna: zaak 4).
1.5. Bij vonnis van de politierechter te Assen van 13 maart 2001 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 3.176,48 (ƒ 7.000,--), te vervangen door 14 dagen hechtenis, wegens het meerdere malen plegen van oplichting (hierna: zaak 5).
1.6. Bij vonnis van de rechtbank te Breda van 2 juli 2001 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 13.159,62 (ƒ 30.000,--), te vervangen door 225 dagen hechtenis, wegens het meerdere malen plegen van oplichting (hierna: zaak 6).
1.7. Bij beslissing van de rechtbank te Breda van 30 juli 2001 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een ontnemingsmaatregel opgelegd van in totaal € 14.294,08 (ƒ 31.500,--), te vervangen door 140 dagen hechtenis, wegens het meerdere malen plegen van diefstal in vereniging en oplichting (hierna: zaak 7). De vervangende hechtenis van deze ontnemingsmaatregel is geheel ten uitvoer gelegd.
1.8. Bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 4 februari 2002 (parketnummer [parketnummer]) is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 8.168,04, te vervangen door 80 dagen hechtenis, wegens het plegen van oplichting (hierna: zaak 8).
1.9. Bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 1 mei 2002 (parketnummer [parketnummer] is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 10.826,26, te vervangen door 110 dagen hechtenis, wegens het plegen van oplichting (hierna: zaak 9).
1.10. Bij kortgedingvonnis van 28 juli 2006 is de vordering van eiser tot onmiddellijke invrijheidstelling afgewezen.
1.11. De familie van eiser heeft ten behoeve van eiser begin augustus 2006 een bedrag van € 20.000,-- bijeengebracht.
1.12. Bij brief van 4 augustus 2006 heeft de advocaat van eiser het CJIB het volgende meegedeeld:
"(...) Ik heb het bedrag van € 20.000 op mijn giro gestort. Vandaag geef ik via telebankieren opdracht aan de Postbank om het bedrag van € 20.000 (twintigduizendeuro) over te maken naar uw rekeningnummer (...) onder vermelding van de volgende nummers:[nummers]
Wij hebben afgesproken dat u zodra u deze fax heeft ontvangen, met de [penitentiaire inrichting] contact opneemt teneinde mijn cliënt [eiser] vanmiddag nog in vrijheid te stellen.
Tevens hebben wij een voorlopige een termijnbetalingsregeling van € 400,= in totaal per maand afgesproken voor de periode van een half jaar. Daarna overleggen wij verder. (...)"
1.13. Bij brief van 7 augustus 2006 heeft het CJIB met betrekking tot de zaken 2, 3, 4, 5, 6 en 8 aan de advocaat van eiser onder meer het volgende meegedeeld:
"(...) Ik ben bereid om uw cliënt een voorlopige betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen van € 400,= toe te staan. De eerste termijn dient uiterlijk 1 september 2006 op girorekening (...) van het CJIB te Leeuwarden te zijn bijgeschreven. De vervaldatum van de overige termijnen is telkens de 1-e van elke volgende maand.
(...)
Voor 1 maart 2007 kan uw cliënt opnieuw met een voorstel komen, vergezeld van alle informatie over de inkomsten en uitgaven (bewijsstukken bijsluiten).
De hoogte van de maandelijkse termijnen zal ik dan opnieuw beoordelen. Wel wijs ik u erop, gezien de hoogte van het openstaande saldo, dat er dan een fors hogere termijnbetaling dient plaats te vinden Indien ik voor deze datum geen nieuw afbetalingsvoorstel c.q. volledige betaling (van het restant) heb ontvangen, wordt het restant ineens opeisbaar en zal er een arrestatiebevel uitgevaardigd worden. (...)"
1.14. Het CJIB heeft bij brief van 30 november 2006 aan de advocaat van eiser een overzicht toegestuurd met betrekking tot de openstaande vorderingen per peildatum 23 november 2006, op welk moment de achterstand € 33.735,10 betrof.
1.15. De advocaat van eiser heeft bij brief van 26 februari 2007 aan het CJIB een nieuw maandbedrag voorgesteld van € 75,-- per maand, omdat eiser de € 400,-- per maand niet meer kan opbrengen.
1.16. Het CJIB heeft bij brief van 5 april 2007 het voorgestelde termijnbedrag van € 75,-- afgewezen. Hij deelt in zijn brief het volgende mee:
"In antwoord op uw (...) brief, bericht ik u dat ik met een maandelijkse afbetaling van € 75,00 niet akkoord kan gaan.
Het totale bedrag van de schadevergoeding moet binnen een termijn van twee jaar en drie maanden zijn voldaan. Om het openstaande bedrag van alle bovenstaande zaken van € 25367,94 binnen deze termijn van 27 maanden te betalen, dient uw cliënt maandelijks minimaal € 939,55 te voldoen.
(...)
De zaak met W-nummer [nummer] [zaak 9, voorzieningenrechter] is niet meegenomen in bovenstaande betalingsregeling. Omdat het CJIB er niet in is geslaagd om het openstaande bedrag te incasseren, is deze zaak inmiddels uit handen gegeven (...)".
1.17. Bij brief van 16 mei 2007 heeft de advocaat van eiser onder meer het volgende aan het CJIB meegedeeld:
"Naar aanleiding van uw brief van 3 mei jl. deel ik mede dat ik inmiddels van deurwaarderskantoor Weggemans te Emmen heb vernomen dat zij hun vordering waar € 11.429,79 op moet worden betaald aan u hebben teruggestuurd, omdat de invordering niet is geslaagd. Dat ligt ook voor de hand dat de invordering niet is geslaagd omdat mijn cliënt reeds de volledige ruimte die beschikbaar is voor aflossing benut voor de termijnbetalingen aan het CJIB rechtstreeks.
Wanneer u deze stukken van de deurwaarder heeft teruggekregen verzoek ik u nogmaals, en ook voor de laatste maal per brief, om ook die zaak te brengen onder de zaken waarvoor de termijnbetalingsregeling loopt. (...)".
1.18. Het CJIB heeft bij brief van 7 juni 2007 gereageerd op de onder 1.17 vermelde brief en de advocaat van eiser onder meer het volgende meegedeeld:
"(...) Ik ben bereid om uw cliënt betaling (van het totaalbedrag van bovengenoemde zaken ad € 35.548,75) in 27 maandelijkse termijnen van € 1316,62 toe te staan. De eerste termijn dient uiterlijk 7 juli 2007 (…) te zijn bijgeschreven. (...)
Ik wijs u/uw cliënt er nadrukkelijk op dat bij niet, niet tijdige of niet volledige betaling van de termijnen de regeling komt te vervallen. Vervolgens zal er voor bovengenoemde zaken een arrestatiebevel worden uitgevaardigd. (...)".
1.19. Bij brief van 11 juni 2007 heeft de advocaat van eiser het door het CJIB voorgestelde termijnbedrag van de hand gewezen, omdat eiser niet in staat is dat bedrag maandelijks te voldoen.
1.20. Op 16 augustus 2007 heeft het CJIB in de zaken 2, 3, 4, 5, 6 en 8 waarschuwingen tenuitvoerlegging vervangende hechtenis doen uitgaan naar eiser. Op 27 september 2007 heeft het CJIB in zaak 9 een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis naar eiser doen uitgaan. Het totaal door eiser nog uit te zitten dagen vervangende hechtenis bedraagt op dat moment 362 dagen.
1.21. Eiser is op 15 oktober 2007 aangehouden en overgebracht naar de [penitentiaire inrichting]. Thans ondergaat hij de vervangende hechtenis van zaak 6 waarna de vervangende hechtenis van de overige zaken zal volgen. Einddatum van de detentie is vooralsnog 10 oktober 2008.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven - om gedaagde op straffe van een dwangsom te gebieden akkoord te gaan met een termijnbetalingsregeling van € 75,-- voor de zeven nog openstaande vorderingen en gedaagde te verbieden eiser voor die zeven zaken in hechtenis te nemen.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig door in weerwil van de in augustus 2006 geaccepteerde termijnbetalingsregeling de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Gedaagde wist immers dat met de acceptatie van € 400,-- per maand de openstaande vorderingen niet binnen de wettelijke termijn van 27 maanden zouden zijn afbetaald. Sinds het laatste vonnis in mei 2002 heeft gedaagde verscheidene malen de 27-maandentermijn opnieuw laten ingaan. Eiser heeft tijdig een nieuw bedrag voor de termijnbetalingen voorgesteld. Dit bedrag sluit aan op een eerder door gedaagde geaccepteerd aflossingsbedrag. Gedaagde handelt voorts onrechtmatig omdat hij weet dat eiser over geen ander inkomen beschikt dan een bijstandsuitkering en evenmin over vermogen beschikt. Het is derhalve geen betalingsonwil bij eiser, maar betalingsonmacht. De hechtenis leidt dan ook niet tot betaling en is daarmee verworden tot een strafoplegging in plaats van een drukmiddel. Voorts heeft gedaagde ten nadele van eiser de gedane betalingen eerst afgeboekt van de ontnemingsmaatregel in plaats van de schadevergoedingsmaatregelen. Hierdoor heeft eiser niet meer de mogelijkheid om een verzoek ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in te dienen, inhoudende een verzoek tot verlaging van de opgelegde ontnemingsmaatregel. Eiser heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
3.2. Uit artikel 561 Sv volgt dat betaling van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit artikel 561 lid 4 Sv volgt verder dat een schadevergoedingsmaatregel in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor ten uitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen (Staatscourant 4 juli 2003, nr. 126, pagina 7). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan, waaronder uitstel van betaling, exclusief is voorbehouden aan het CJIB alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft (blz. 7 van de Aanwijzing), tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Het CJIB is te dien aanzien in beginsel gehouden de termijn van 27 maanden, als genoemd in artikel 561 lid 4 Sv, in acht te nemen. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen slechts marginaal kan toetsen.
3.3. Vast staat dat niet de hoogte van de openstaande vorderingen ter discussie staat, maar de wijze waarop die betaald moeten worden. Gedaagde heeft terecht aangevoerd dat de termijnbetalingsregeling van € 75,-- per maand niet in verhouding staat tot de hoogte van de zeven nog openstaande vorderingen waar het immers gaat om een totaalbedrag van ongeveer € 35.000,--. Een en ander leidt tot een zeer langdurige afbetalingsregeling (meer dan 35 jaar) en verhoudt zich mitsdien in het geheel niet met het bepaalde in artikel 561 lid 4 Sv. De omstandigheid dat gedaagde in augustus 2006 het bedrag van € 400,-- per maand heeft geaccepteerd, terwijl dat bedrag evenmin toereikend was om binnen de wettelijke termijn van 27 maanden tot volledige betaling van de vorderingen te komen, geeft onvoldoende aanleiding om te oordelen dat hij thans een maandbedrag van € 75,-- moet accepteren. Het tijdelijk toestaan van een termijnbedrag van € 400,-- was mede ingegeven door de betaling van een bedrag ineens van € 20.000,--. Uit de brief van gedaagde van 7 augustus 2006, weergegeven onder 1.13, volgt daarnaast dat het termijnbedrag van € 400,-- slechts voorlopig werd geaccepteerd, namelijk voor de duur van zes maanden. Tevens is in die brief aangegeven dat eiser na die periode met een (fors) hoger termijnbedrag moest komen, gezien de hoogte van de openstaande vorderingen. Eiser wist dan ook op voorhand dat de thans aangeboden termijnbetalingsregeling niet toereikend zou zijn. Dat door eiser niet meer opgebracht kan worden, omdat hij nog steeds geen reguliere inkomsten heeft kunnen verwerven, komt voor zijn eigen rekening en risico.
3.4. Eiser heeft nog gesteld dat de wettelijke termijn van 27 maanden waarbinnen de schadevergoedingsmaatregel moet zijn voldaan, reeds lang is verstreken, op grond waarvan het CJIB thans een lager maandbedrag kan accepteren. Gedaagde heeft hiertegen aangevoerd dat het beleid van het CJIB is om de 27 maanden (coulancehalve) in te laten gaan op het moment dat een betalingsregeling tot stand is gekomen. Naar voorlopig oordeel is, gelet ook op het hiervoor onder 3.2 weergegeven toetsingskader, een dergelijk beleid niet onrechtmatig. De stelling dat gedaagde gedane betalingen eerst heeft afgeboekt op de ontnemingsmaatregel (zaak 7), wordt verworpen. Vast staat dat eiser de vervangende hechtenis van 140 dagen in 2002-2003 heeft uitgezeten. Ten tijde van het ondergaan van die detentie wist eiser dat hij voormelde 140 dagen uitzat, zodat hij tijdig een verzoek ex artikel 577b Sv had kunnen indienen. Het nalaten daarvan ligt in zijn risicosfeer. Van het eerst afboeken van gedane betalingen op die ontnemingsmaatregel en pas daarna op de schadevergoedingsmaatregelen is mitsdien geen sprake.
3.5. Eiser heeft daarnaast nog aangevoerd dat de hechtenis thans verworden is tot een strafoplegging in plaats van een drukmiddel om tot betaling over te gaan. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze regeling behelst dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ten uitvoer gelegd wordt in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien.
3.6. Een en ander leidt tot het oordeel dat voorshands niet gebleken is dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door de voorgestelde termijnbetalingsregeling niet te accepteren, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen.
3.7. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
nve