RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
eiser,
gemachtigde: mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 26 mei 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de aan hem onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’ verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Verweerder heeft bij beschikking van 14 november 2005 afwijzend op de aanvraag beslist en de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken per 3 januari 2004.
1.2. Eiser heeft daartegen op 25 november 2005 bezwaar gemaakt. Op 27 december 2005 heeft eiser zijn bezwaar van gronden voorzien.
1.3. Bij beschikking van 20 april 2007 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is de aan eiser verleende vergunning ingetrokken met ingang van 3 januari 2005. Tevens is eiser met ingang van 27 december 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
1.4. Bij beroepschrift van 14 mei 2007 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 17 september 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. van Dijk, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1. Eiser is op 10 mei 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’, met ingang van 10 mei 2001 en geldig tot 2 februari 2002. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is op 29 januari 2002 verlengd tot 25 december 2006. Op 23 juni 2003 is eiser in het huwelijk getreden met [naam]. Dit huwelijk is op 15 februari 2005 ontbonden. Op 26 mei 2005 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Bij brief van 3 oktober 2005 heeft de gemeente Leek een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aan verweerder doen toekomen, waaruit blijkt dat eiser op 3 januari 2004 is vertrokken naar de gemeente Groningen. Verweerder heeft bij beschikking van 14 november 2005 de onderhavige aanvraag afgewezen en heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning met ingang van 3 januari 2004 ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft bij brief van 27 december 2005 een door de gemeente Groningen op 22 november 2005 afgegeven uittreksel uit de GBA overgelegd, waaruit blijkt dat eiser met ingang van 3 januari 2005 is ingeschreven in de gemeente Groningen. De gemeente Leek heeft bij brief van 13 juni 2006 een uittreksel uit de GBA aan verweerder gezonden, waaruit blijkt dat eiser tot 3 januari 2005 ingeschreven is geweest in de gemeente Leek. Bij beschikking van 20 april 2007 is eiser met ingang van 27 december 2005 in het bezit gesteld van de door hem gevraagde verblijfsvergunning en is de eerder aan eiser verleende vergunning ingetrokken met ingang van 3 januari 2005.
2.2. In de thans bestreden beschikking van 20 april 2007 beschouwt verweerder 3 januari 2005 als datum waarop de (huwelijks)relatie tussen eiser en [naam] is verbroken omdat eiser op die datum is ingeschreven in de GBA van de gemeente Groningen. Daarom is de aan eiser onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’ verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met ingang van 3 januari 2005 ingetrokken. Omdat eiser bij brief van 27 december 2005 een uitreksel uit de GBA van de gemeente Groningen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op 3 januari 2005 is ingeschreven in de gemeente Groningen, en eerst daarmee is gebleken dat hij aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde vergunning voldeed, is aan eiser gelet op artikel 26, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ verleend met ingang van 27 december 2005, geldig tot 27 december 2010.
2.3. Eiser heeft de rechtbank verzocht hetgeen hij in bezwaar naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij vanaf de indiening van de aanvraag om wijziging van de beperking in ‘voortgezet verblijf’ duidelijk heeft gemaakt dat zijn relatie met [naam] in januari 2005 is verbroken. Dit werd echter niet geloofd en verweerder ging vervolgens af op foute informatie uit de GBA. Eiser heeft zowel verweerder als de GBA hiervan op de hoogte gesteld. Eiser is daarom van mening dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ ten onrechte op 27 december 2005 is gesteld. Dit zou 3 januari 2005 moeten zijn nu aan eiser geen enkel verwijt is te maken van de foutieve vermelding in de GBA.
Verder stelt eiser dat de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’ niet eerder kan worden ingetrokken dan met ingang van 27 december 2005, de datum waarop de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ ingaat.
Beoordeling van het beroep
2.4. Primair is tussen partijen in geschil de juistheid van de ingangsdatum van de aan eiser onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ verleende verblijfsvergunning regulier. Voorts is in geschil de juistheid van de datum met ingang waarvan de eerder aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam]’ is ingetrokken.
2.5. Met betrekking tot het primaire geschilpunt overweegt de rechtbank het volgende.
2.6. De rechtbank stelt vast dat de door eiser op 26 mei 2005 ingediende aanvraag is aan te merken als een aanvraag tot het wijzigen van de reeds aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.7. Een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, wordt ingevolge artikel 3.81 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 Vb 2000 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 Vb 2000 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.
2.8. Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.9. De rechtbank stelt vast dat de ingangsdatum van de door eiser gevraagde vergunning door verweerder in eerste instantie afhankelijk is gesteld van informatie van een overheidsinstantie, te weten de gemeente Leek, en niet van informatie van eiser zelf. Verweerder heeft de bewijslast derhalve niet bij eiser gelegd. De rechtbank stelt voorts vast – en tussen partijen is ook niet in geschil – dat de door de gemeente Leek in eerste instantie verstrekte informatie onjuist was. Zou de gemeente Leek direct de juiste informatie hebben verschaft, dan zou dit hebben geleid tot een eerdere ingangsdatum van de gevraagde vergunning. Onder die omstandigheden dient het er naar het oordeel van de rechtbank voor te worden gehouden dat eiser reeds op het moment waarop hij de onderhavige aanvraag indiende, 26 mei 2005, heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldeed in de zin van artikel 26, eerste lid, Vw 2000. Aan het voorgaande doet niet af dat verweerder – zoals namens hem ter zitting is gesteld – pleegt uit te gaan van de juistheid van uittreksels uit de GBA, aangezien door verweerder niet is weersproken dat het uittreksel van de gemeente Leek van 3 oktober 2005 onjuiste informatie bevat.
2.10.De stelling van eiser dat aan hem reeds met ingang van 3 januari 2005 de gevraagde verblijfsvergunning dient te worden verleend, volgt de rechtbank niet, omdat artikel 26, eerste lid, Vw 2000 eraan in de weg staat een verblijfsvergunning te verlenen eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.11.Voorts volgt de rechtbank niet het standpunt van eiser dat de eerder aan hem verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam]’ eerst met ingang van 27 december 2005 had kunnen worden ingetrokken. Niet in geschil is dat de (huwelijks)relatie tussen eiser en [naam] op 3 januari 2005 feitelijk is verbroken, zodat eiser op dat moment niet meer aan de beperking voldeed waaronder de verblijfsvergunning was verleend. Verweerder heeft gelet hierop in redelijkheid van de aan hem uit hoofde van artikel 19 Vw 2000 in verbinding met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw 2000 toekomende bevoegdheid om de verblijfsvergunning met ingang van 3 januari 2005 in te trekken gebruik kunnen maken.
2.12. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat verweerder de bestreden beschikking niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en dat deze beschikking niet berust op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hetgeen overigens nog is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.13. Het beroep is derhalve gegrond.
2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Dit bedrag wordt vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij 1 punt staat voor € 322,-). Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,-.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 20 april 2007 voor zover daarbij de ingangsdatum van de gevraagde verblijfsvergunning is bepaald op 27 december 2005;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.A. Jager als griffier op 6 november 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.