ECLI:NL:RBSGR:2007:BB8136

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/34303
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering van vreemdeling met Schengenvisum en voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om de weigering van toegang tot Nederland voor een vreemdeling die in het bezit was van een Schengenvisum. De vreemdeling, geboren in 1966 en van Somalische nationaliteit, had op 15 augustus 2007 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de Schengengrenscode (SGC). De reden voor de weigering was dat zij niet in het bezit was van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van haar verblijf bleken. De vreemdeling diende op de 18de dag na de weigering administratief beroep in en vroeg om een voorlopige voorziening, zodat zij behandeld zou worden alsof haar toegang niet was geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grenswachters niet de vereiste zorgvuldigheid hadden betracht bij de controle van de vreemdeling, vooral gezien het feit dat de Oostenrijkse autoriteiten haar een visum hadden afgegeven. De voorzieningenrechter benadrukte dat effectieve rechtsbescherming vereist dat de rechtmatigheid van de toegangsweigering snel wordt getoetst, vooral omdat de gevolgen van de weigering ingrijpend zijn voor de vreemdeling. De voorzieningenrechter besloot het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat de vreemdeling behandeld moest worden als ware haar de toegang niet geweigerd. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/34303 (voorlopige voorziening)
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Verzoekster], geboren op (toegekend) [geboortedatum] 1966, van Somalische nationaliteit, wonende te Saoedi-Arabië, verzoekster,
gemachtigde: mr. W.M. Hompe, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de ambtenaar, belast met de grensbewaring, verweerder sub 1 en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder sub 2, gezamenlijk: verweerder,
gemachtigde: mr. M.I. Bijvank, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1.1 Verweerder sub 2 heeft op 15 augustus 2007 verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd krachtens artikel 13 juncto artikel 5 van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 (Schengengrenscode, hierna ook te noemen: SGC). Op dezelfde datum heeft verweerder sub 1 aan verzoekster op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Op 3 september 2007 heeft verzoekster administratief beroep ingediend tegen de toegangsweigering.
1.2 Bij brief van 3 september 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verzoekster te behandelen als ware haar de toegang niet geweigerd. Tevens is verzocht om de behandeling van het verzoek naar voren te halen. De gronden van het verzoek zijn ingediend bij brief van 6 september 2007, waarbij de gronden van het administratief beroep van 3 september 2007 als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2007. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
De voorzieningenrechter gaat in deze zaak uit van de volgende feiten.
Verzoekster heeft op 16 augustus 2007 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 17 augustus 2007 is verzoekster in het kader van haar asielaanvraag voor de eerste maal gehoord. Vervolgens is verzoekster op 18 augustus 2007 gehoord in het kader van een verzoek van verweerder aan Oostenrijk om de behandeling van haar asielaanvraag over te nemen (Dublinclaim). Verweerder sub 2 heeft op 19 augustus 2007 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 30, aanhef, sub a, van de Vw 2000. Die weigeringsgrond houdt in dat een ander land, partij bij het vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 19 augustus 2007 heeft verzoekster haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
Verzoekster heeft op 7 september 2007 beroep ingediend tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
III. OVERWEGINGEN
3.1 Verweerder sub 2 heeft het volgende aan de toegangsweigering van verzoekster ten grondslag gelegd. In het door de Schengengrenscode voorgeschreven Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens zijn de volgende redenen aangekruist:
(C) Niet in het bezit van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning
(E) Niet in het bezit van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken. Het (de) volgende document(en) kon(den) niet worden overgelegd:
(G) Niet in het bezit van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf, of voor de terugkeer naar het land van herkomst of doorreis
3.2 Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
a. De toegang is ten onrechte geweigerd nu zij in het bezit was van een geldig paspoort, een geldig Multiple Schengenvisum afgegeven op 30 juli 2007 door de Oostenrijkse ambassade te Riyadh en geldig tot 2 oktober 2007, een retourticket, heenreis 14 augustus 2007 en terugreis 14 september 2007 en € 1436,10 en $ 15.
b. Ten onrechte is de weigeringsgrond (C) tegengeworpen omdat het visum geldig is bevonden.
c. Ten aanzien van de weigeringsgrond (E) is niet duidelijk welk document moet worden overgelegd. Verzoekster heeft aangegeven dat zij vrienden wilde bezoeken in Oostenrijk en dat zij het land wilde bezoeken. Verzoekster wilde na aankomst een hotel Alfa nemen en vervolgens haar vrienden bellen om haar af te halen. Dat zij een uitdraai had van een Alfa hotel in België doet hier niet aan af. De stelling van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) dat er geen hotel Alfa bestaat in Oostenrijk c.q. Wenen klopt niet. Verzoekster heeft het telefoonnummer van haar vrienden aan de KMAR overhandigd. De KMAR zegt haar vrienden te hebben gebeld, steeds geen gehoor te hebben gekregen en vervolgens met een vrouw te hebben gesproken om te vragen of zij verzoekster kende. Deze vrouw zou gevraagd hebben is, dat een man of een vrouw, en vervolgens gezegd hebben, nee, die ken ik niet. Toen verzoekster dit hoorde heeft zij vervolgens de man van haar vriendin gebeld die te kennen gaf dat hij niet gebeld was. Verzoekster heeft aan de KMAR verteld dat zij de man had gesproken en gevraagd of de KMAR opnieuw wilde bellen, maar dit werd geweigerd. Verzoekster is van mening dat de KMAR niet haar vrienden aan de lijn heeft gehad of dat er sprake moet zijn geweest van een niet begrijpen van de vraag van de KMAR door de gebelde vrouw. Niet duidelijk is welke taal is gesproken. Het had in ieder geval op de weg van de KMAR gelegen, bij een zo ingrijpende maatregel als weigering van de toegang, om nogmaals te bellen met de vrienden van verzoekster. Passage (E) is onvoldoende althans onjuist gemotiveerd.
d. De manier van benaderen van reizigers afkomstig van buiten de EU en uit asiellanden is discriminerend. Verzoekster kan zich niet aan de indruk ontrekken dat het feit dat verzoekster uit Somalië afkomstig is, al bij voorbaat een reden is om haar aan een nader onderzoek te onderwerpen.
e. Verzoekster kan het standpunt dat de weigeringsgrond (G) is aangekruist niet volgen. Verzoekster had € 1500 bij zich en het ticket was 30 dagen geldig. Verzoekster beschikt over meer dan € 34 per dag (hoogte in A2/4.2.3.2 Vc neergelegd) voor de 30 dagen van verblijf. Passage (G) is onvoldoende althans onjuist gemotiveerd.
f. In de Schengengrenscode worden uitzonderingen gemaakt op de toegangsweigering wanneer niet aan alle voorwaarden is voldaan, maar de vreemdeling wel houder is van een door een lidstaat afgegeven terugkeervisum. Verzoekster is in het bezit van een exit en re-entry visum van Saoedi-Arabië, geldig voor drie maanden. Verzoekster wilde zich niet neerleggen bij de mededeling, dat zij met het eerstvolgende vliegtuig zou worden teruggestuurd naar Saoedi-Arabië en heeft asiel aangevraagd. Vervolgens is er een (Dublin)claim op Oostenrijk gelegd, die verzoekster in detentie moet afwachten. Verzoekster kan zich niet aan de indruk ontrekken dat dit een omslachtige, dure en voor verzoekster zeer ingrijpende en inhumane manier is om haar alsnog naar Oostenrijk te zenden.
g. Verzoekster is van mening dat het administratief beroep bij verweerder geen direct rechtsmiddel is zoals bedoeld in artikel 13, onder 3, van de SGC.
3.3 Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de weigeringsgronden (C) en (G) niet langer worden tegengeworpen. De weigeringsgrond (E) blijft evenwel gehandhaafd.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.4 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij kan van belang zijn of het administratief beroep tegen de toegangsweigering redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft hierbij geen definitief, maar slecht een voorlopig oordeel.
3.5 Op 13 april 2006 is de SGC gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie onder nummer L 105/1. De SGC is in werking getreden op 13 oktober 2006.
Artikel 5, eerste lid en onder c) en het tweede lid, van de SGC luiden:
1. voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;
2. in bijlage i gaat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 7, eerste lid, van de SGC luidt:
Het grensoverschrijdende verkeer aan de buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters. De controle wordt verricht overeenkomstig dit hoofdstuk.
Artikel 7, derde lid, aanhef en onder a) en onder iv), van de SGC luidt:
Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen.
a) de grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 5, lid 1, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht:
iv) de plaats van vertrek en de plaats van bestemming van de betrokken onderdaan van een derde land, alsmede het doel van het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende bewijsstukken;
Artikel 13, derde lid, van de SGC luidt:
Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden.
Het instellen van beroep schort de beslissing tot weigering van toegang niet op.
Indien de beroepsprocedure tot de conclusie leidt dat de beslissing tot weigering van toegang ongegrond was, heeft de betrokken onderdaan van een derde land, onverminderd een eventuele naar nationaal recht toegekende schadeloosstelling, recht op herstel van de geannuleerde inreisstempel, en op schrapping van andere annuleringen of toevoegingen, door de lidstaat die de toegang heeft geweigerd.
3.6 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000 wordt toegang tot Nederland geweigerd aan de vreemdeling die:
a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt;
b. een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid;
c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is, of
d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.
3.7 Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Vw 2000 kan tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking die niet door of namens Onze Minister is genomen, met uitzondering van een beschikking als bedoeld in artikel 72, tweede lid, bij Onze Minister administratief beroep worden ingesteld. Artikel 10:3, tweede lid, onder c, van de Awb is niet van toepassing.
Effectief rechtsmiddel
3.8 Ingevolge artikel 13 van de SGC en artikel 77, eerste lid, van de Awb is administratief beroep het tegen de toegangsweigering openstaande rechtsmiddel. Dit rechtsmiddel leidt tot een beslissing op administratief beroep door verweerder sub 2. Daartegen staat beroep op de rechter open. De procedure van administratief beroep kan geruime tijd in beslag nemen. In het administratief beroep wordt beslist op de vraag of de toegangsweigering in het licht van de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het tijdstip van de beslissing in administratief beroep, kan worden gehandhaafd. De onrechtmatigheid van de eerste toegangsweigering leidt dus niet noodzakelijk tot een opheffing van de toegangsweigering in administratief beroep. In het onderhavige geval was ten tijde van de zitting nog geen beslissing genomen op het administratief beroep. De werking van de toegangsweigering is echter onmiddellijk, en heeft in verband met de plaats waar die wordt verricht, ingrijpende gevolgen voor de geweigerde. Die zal immers gedwongen zijn onverrichter zake terug te keren naar zijn land van herkomst met alle daaruit voortvloeiende kosten, dan wel een geruime tijd van vrijheidsbeperking of –ontneming ondergaan, in afwachting van een beslissing op het administratief beroep. Een voorlopige voorziening kan worden verzocht hangende het administratief beroep doch daarmee kan slechts een voorlopige maatregel worden verkregen. De voorzieningenrechter heeft immers ten aanzien van de toegangsweigering niet de bevoegdheid ex artikel 78 van de Vw 2000 om zoveel mogelijk tevens over het administratief beroep te beslissen.
3.9 Het gemeenschapsrecht eist een effectieve rechtsbescherming, ook bij toegangsweigering. Die bescherming vraagt, gelet op het karakter van de toegangsweigering en artikel 13 van de SGC, om een snelle procedure leidend tot een oordeel over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en een beslissing in beroep die de weigering ongedaan kan maken. Om in dit geval, waarin de beslissing op administratief beroep, en dus toegang tot de rechter ontbreekt, zoveel mogelijk te voldoen aan dit vereiste dient de voorzieningenrechter de rechtmatigheidstoetsing van de eerste toegangsweigering zwaar te laten wegen bij zijn oordeel en beslissing, en minder zwaar de prognose op de uitkomst van het administratieve beroep, en zal hij zonodig een maatregel moeten treffen die de opheffing van de toegangsweigering benadert. De vraag of administratief beroep, gevolgd door beroep op de rechter, in het algemeen al dan niet een effectief rechtsmiddel is, kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven. Deze vraag leent zich overigens beter voor beoordeling door de bodemrechter.
De rechtmatigheid van de eerste toegangsweigering
3.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de toegangsweigering nog enkel de weigeringsgrond (E) ten grondslag ligt en dat verweerder de overige weigeringsgronden, overigens zonder nadere motivering, niet langer tegenwerpt. Verder wordt vastgesteld dat in de toegangsweigering geen document is aangeduid, dat zou ontbreken. De voorzieningenrechter ziet zich derhalve thans vooral voor de vraag gesteld of verweerder verzoekster terecht de toegang heeft geweigerd op de weigeringsgrond (E). Daarbij moet in de eerste plaats getoetst worden aan de bepalingen van de SGC en het daarmee samenhangende gemeenschapsrecht.
3.11 Blijkens het op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (PV nummer: 423158) van 14 augustus 2007 is op diezelfde datum aan verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd en is haar de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 opgelegd. In het proces-verbaal zijn de volgende - relevante - passages opgenomen:
(...) Tijdens deze eerste lijnsgrenscontrole bij binnenkomst ontstond twijfel of de betrokken persoon voldeed aan de voorwaarden voor toegang:
(E) Niet in het bezit van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken.
Overeenkomstig artikel 7 lid 3 a) onder iv) SGC stond niet direct de plaats van vertrek en de plaats van bestemming van betrokkenen, alsmede het doel van het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende bewijsstukken, vast.
(...) Op dinsdag, 14 augustus 2007 te 07.00 uur, werd op grond van de gerezen twijfel, door [naam], wachtmeester der eerste klasse, belast met de grenscontrole op Schiphol een 2e lijnscontrole, in een daarvoor bestemde privé-ruimte op post Aankomst Schengen uitgevoerd.
(...) Desgevraagd, verklaarde betrokkene het volgende:
(...) Wat is uw reisdoel?
Wenen, Oostenrijk
Wat is de reden van uw reis?
Toerisme en ik ga een Somalische familie bezoeken.
Hoeveel dagen gaat u verblijven in het Schengengebied?
20 dagen.
Wanneer gaat u het Schengengebied weer verlaten?
03 september 2007.
Waarmee kunt u het doel en de duur van uw reis aantonen?
Met mijn retourticket, telefoonnummer van het gezin [namen] ([telefoonnummer]) en een hotelreservering.
(...) Ik, verbalisant, verzocht betrokkene mij ter staving van de toegangsvoorwaarden bewijsstukken te overleggen zoals bedoeld artikel 5 lid 2 SGC.
Ik zag dat betrokkenen mij, verbalisant, navolgende bewijs(stukken) liet zien:
Een retourticket.
Een telefoonnummer van het gezin dat ze zou gaan bezoeken.
Een print van het internet van het hotel.
Ik, verbalisant, heb nader onderzoek verricht naar het reisverhaal van betrokkenen. Daarbij werd door mij het volgende vastgesteld:
Het ticket is geldig voor een maand, de terugkeer datum is 14 september, wat inhoud dat mevrouw voor een maand naar Wenen gaat en niet voor 20 dagen.
Het hotel blijkt het Alpha hotel te zijn, echter het hotel ligt in Oostende, België.
De hotelketen zit niet in Oostenrijk.
Na lang proberen werd er uiteindelijk opgenomen toen ik het telefoonnummer belde. Ik vroeg of ze iemand verwachten om bij hun op bezoek te komen en toen werd er gevraagd of het een man of een vrouw was. Toen ik zei dat zij me dat moest vertellen, zei de mevrouw dat ze het niet wist. Toen ik vroeg of ze mevrouw [naam verzoekster] kende, zei ze van niet en dat ze niemand verwachten. (...)
Nadat ik mevrouw had gezegd dat ik het gezin, dat ze ging bezoeken, zou bellen om het verhaal te verifiëren, veranderde mevrouw haar verhaal. Opeens zei ze dat ze hen zou bellen om bij haar in het hotel op bezoek te komen. Mevrouw kon ook niets specifieks benoemen qua bezienswaardigheden en zei gewoon een beetje te willen rondkijken.
Ik, verbalisant, heb betrokkene geconfronteerd met mijn bevindingen. Ik hoorde haar het volgende verklaren: “Ik ga echt voor 20 dagen en voor de rest heb ik een ticket en geld en een visum dus waarom doen jullie zo moeilijk.”
3.12 Verzoekster heeft gesteld dat zij de man van haar vrienden (de Somalische familie) later zelf heeft gebeld en dat hij vertelde dat hij niet was gebeld. Desgevraagd heeft de KMAR geweigerd de familie opnieuw te bellen. Verweerder heeft deze stelling niet weersproken.
3.13 De voorzieningenrechter overweegt dat ingevolge artikel 7 van de SGC verzoekster bij de grenscontrole aan een grondige onderzoek moest worden onderworpen, waarbij het doel van het voorgenomen verblijf nauwgezet zou moeten zijn onderzocht. Met de aldus vereiste zorgvuldigheid is niet alleen beoogd illegale immigratie tegen te gaan, doch ook te voorkomen dat bona fide toegangsvragers lichtvaardig worden geweigerd en onheus worden bejegend. Dit volgt uit overweging 7 voorafgaande aan de Schengengrenscode:
De grenscontroles moeten zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt geëerbiedigd. Het grenstoezicht moet professioneel en respectvol worden uitgeoefend en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen.
3.14 Uit de vaststaande feiten volgt echter dat de grenswachters de in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a) en onder iv) van de SGC neergelegde zorgvuldigheid niet hebben betracht. Niet valt in te zien waarom de grenswachters, de KMAR, niet de Somalische familie nogmaals hebben geprobeerd te bereiken. Gelet op de ingrijpendheid van de maatregel mocht de toegangsweigering niet worden verricht zonder de uitkomst van een eenvoudig te verrichten telefoongesprek af te wachten. Bovendien is dit onderzoek onzorgvuldig gebleken, omdat er in Wenen wel een Hotel Alfa bestaat.
3.15 Het vorenstaande klemt te meer nu de Oostenrijkse autoriteiten aan verzoekster een visum hebben afgegeven. Bij die beslissing hebben deze autoriteiten - voorafgaand aan de toegang tot het Schengengebied - de toegangscriteria gecontroleerd. Daarbij diende verzoekster, gelet op paragraaf III.3 van de Gemeenschappelijke Visuminstructie, die autoriteiten ervan te overtuigen dat haar tijdige terugkeer gewaarborgd was. Er moet dus van worden uitgegaan dat de Oostenrijkse autoriteiten hebben onderzocht voor welk doel verzoekster het visum heeft aangevraagd, dat verzoekster het doel van haar voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat er derhalve geen sprake zou zijn van illegale immigratie. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder sub 2 geen inlichtingen heeft ingewonnen bij de Oostenrijkse autoriteiten, die het reisdoel wel aannemelijk hebben geacht, en zelf op basis van een vluchtig en incompleet onderzoek tot toegangsweigering is overgegaan. Daarbij heeft verweerder sub 2 ook verzuimd aan te geven welk document, al dan niet genoemd in artikel 5, tweede lid, van de SGC, bijlage i, ontbrak. Daarmee was het voor verzoekster ook onduidelijk wat verweerder sub 2 nog aan documenten wilde zien, alvorens de toegangsweigering op te heffen. De omstandigheid dat verzoekster tijdens de asielprocedure na de toegangsweigering enigszins tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent het doel van haar reis, doet aan de onrechtmatigheid van de eerste toegangsweigering niet af.
Slotsom
3.16 Op grond van het voorgaande moet de eerste toegangsweigering onrechtmatig worden geoordeeld. Om zoveel mogelijk te voldoen aan de verplichting uit hoofde van het gemeenschapsrecht een effectieve rechtsbescherming te bieden zal de voorzieningrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen, er toe strekkende dat verzoekster wordt behandeld als ware haar de toegang niet geweigerd. In dit geval bestaat daartoe immers reden omdat de voorzieningenrechter niet kan beslissen op het administratief beroep, verweerder tot op heden geen besluit heeft genomen op het administratief beroep, en verzoekster een spoedeisend belang heeft, in verband met de ingrijpendheid van de toegangsweigering, haar grensdetentie en de geldigheidsdata van haar ticket en visum.
3.17 De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
1. wijst het verzoek toe in zoverre, dat verweerder verzoekster dient te behandelen als ware haar de toegang niet geweigerd, totdat verweerder sub 2 een beslissing op het administratief beroep heeft genomen;
2. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2007 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.K. Williams, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.