ECLI:NL:RBSGR:2007:BB7908

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
297208 - rekestnummer HA RK 07-1130
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit de besloten vennootschappen Immortal Investments B.V. en Triple-Z Holding B.V., alsook een natuurlijke persoon, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [X], vice-president van de rechtbank 's-Gravenhage. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van uitlatingen van mr. [X] tijdens een comparitie op 9 oktober 2007, waarbij verzoekers zich benadeeld voelden door de kritische opmerkingen van de rechter over de advocaat van verzoekers. Verzoekers stelden dat mr. [X] hen geen gelegenheid heeft geboden om hun standpunten duidelijk te maken en dat hij partijdig was in zijn beoordeling van de zaak.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 29 oktober 2007, waarbij mr. [Y], de procureur van verzoekers, het verzoek toelichtte. Mr. [Z], de advocaat van de tegenpartij, was ook aanwezig. Mr. [X] heeft de beschuldigingen van partijdigheid ontkend en verklaard dat hij geen persoonlijke relatie had met de advocaat van de tegenpartij. Hij betwistte dat hij de verzoekers geen gelegenheid had geboden om hun standpunten naar voren te brengen en stelde dat de processtukken buiten hun aanwezigheid waren opgemaakt met instemming van beide partijen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid niet is aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de opmerkingen van mr. [X] niet voldoende waren om te concluderen dat hij partijdig was. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 november 2007.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2007/17
rekestnummer: HA RK 07-1130
zaaknummer: 297208
datum beschikking: 12 november 2007
BESCHIKKING
op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap Immortal Investments B.V., gevestigd te Voorburg;
2. de besloten vennootschap Triple-Z Holding B.V., gevestigd te Voorburg;
3. [BZ], wonende te [woonplaats],
verzoekers,
procureur: mr. [Y];
tegen
Mr. [X],
vice-president in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 20 maart 2007 hebben verzoekers mr. [Z] in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V. gedagvaard voor deze rechtbank. Mr. [Z] heeft op 8 augustus 2007 een conclusie van antwoord genomen en een eis in reconventie ingediend. Op 9 oktober 2007 heeft voor mr. [X] een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verzoekers repliek in conventie tevens antwoord in reconventie hebben genomen.
1.2 Bij faxbericht van 18 oktober 2007 heeft mr. [Y] over de bejegening door mr. [X] bij de president van deze rechtbank een klacht ingediend.
1.3 Bij faxbericht van 18 oktober 2007 heeft mr. [Y] daarnaast namens verzoekers een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2.1 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2007. Namens verzoekers zijn verschenen de heren [BZ]., [RZ]. en [HZ]. Zij zijn bijgestaan door mr. [Y]. Mr. [Z] is in persoon verschenen.
2.2 Mr. [Y] heeft ter zitting het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. Mr. [Z] heeft hierop gereageerd.
3. Het standpunt van verzoeker
3.1 Verzoekers hebben het wrakingsverzoek ingesteld naar aanleiding van de uitlatingen van mr. [X] ter comparitie die volgens verzoekers grond geven voor de vrees van zijn partijdigheid. Hiertoe hebben verzoekers het volgende aangevoerd. Zij stellen dat mr. [X] voordat de zitting werd geopend eerst met gedaagde 'gezellig gesproken heeft over een andere zaak'. Voorts heeft mr. [X] tijdens de zitting opmerkingen gemaakt over het gebrek aan juridische kennis aan de zijde van de advocaat van verzoekers en haar Nederlandse taal- en schrijfvaardigheid, waarbij mr. [X] verzoekers heeft geadviseerd zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat die ten minste kennis heeft van de meest basale juridische begrippen. Mr. [X] heeft verzoekers ook gevraagd wie de bruikleenovereenkomst heeft opgesteld, daar deze overeenkomst gelet op de vergelijkbare taalfouten in de dagvaarding en het slecht geformuleerde Nederlands, hem de indruk gaf dat hun huidige advocaat ook deze overeenkomst had opgesteld. Verzoekers betogen dat mr. [X] hen geen gelegenheid heeft geboden hun standpunten duidelijk te maken Verzoekers voeren verder aan dat mr. [X] heeft gezegd dat hij in hetgeen door verzoekers naar voren is gebracht geen enkel goed argument heeft gezien, dat gedaagde compleet gelijk had en dat het beproeven van een schikking geen nut had omdat duidelijk was dat partijen het niet eens konden worden. Het verzoek van verzoekers om de griffier erbij te halen en alles op te nemen in het proces-verbaal van de zitting is door mr. [X] van de hand gewezen.
4. Het standpunt van de gewraakte rechter
4.1 Mr. [X] heeft de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft betwist dat hij met de advocaat van gedaagde een gezellig onderonsje heeft gehad daar hij beide advocaten voor de eerste keer zag. Mr. [X] erkent dat het schriftelijk taalgebruik van de advocaat van verzoekers aan de orde is geweest en dat hij heeft gezegd dat hij in de bruikleenovereenkomst hetzelfde taalgebruik meende te herkennen als in de dagvaarding van verzoekers. De overeenkomst in taalgebruik bestond uit de onvoldoende kwaliteit van het gebruik van de Nederlandse taal en de gebruikte juridische terminologie. Mr. [X] stelt dat hij de advocaat van verzoekers erop heeft aangesproken dat zij in haar huidige advisering aan verzoekers tekort schiet, omdat zij de verzoekers onvoldoende wijst op het doel en de betekenis van het onderbrengen van ondernemingsactiviteiten in verschillende rechtspersonen. Mr. [X] betwist dat partijen geen gelegenheid is geboden om hun standpunten duidelijk te maken. Verzoekers hebben volgens hem in verhouding tot gedaagde evenredig veel spreektijd gehad. Mr. [X] voert aan dat het proces-verbaal van de terechtzitting met toestemming van partijen buiten hun aanwezigheid is opgemaakt en dat partijen ermee bekend waren dat in het proces-verbaal niets inhoudelijks omtrent het ter zitting verklaarde zou worden opgenomen. Mr. [X] betwist dat verzoekers hebben verzocht de griffier erbij te halen en dat zij ook niet tot uitdrukking hebben gebracht dat zij wilden dat alles opgenomen zou worden in het proces-verbaal van de zitting.
5. De reactie van de zijde van mr. [Z]
5.1 Mr. [Z] heeft het volgende over de gang van zaken op de comparitie verklaard. Zij kan zich niet herinneren dat zij, voordat de zitting werd geopend, 'gezellig met de comparitierechter heeft gesproken over een andere zaak'. Zij stelt verder dat mr. [X] tijdens de zitting aan verzoekers heeft medegedeeld dat zij slecht juridisch zijn en worden geadviseerd, omdat blijkt dat het bij hun advocaat aan basale juridische kennis ontbreekt. Daarbij refereerde hij aan een in de procedure schriftelijk en ter zitting door de advocaat mondeling herhaalde stelling, waaruit bleek dat de advocaat (rechts) personen vereenzelvigt. Mr. [X] heeft ook aan verzoekers gevraagd wie de bruikleenovereenkomst had opgesteld, omdat hij dacht dat verzoekers zelf of hun advocaat deze had opgesteld, daarbij refererend aan het feit dat in de bruikleenovereenkomst dezelfde spel- en denkfouten staan als in de concept conclusie van repliek. Mr. [X] heeft aan het einde van de zitting aan partijen voorgelegd dat het waarschijnlijk geen zin had om op de gang een schikking te beproeven, omdat de standpunten van partijen te ver uit elkaar lagen, hetgeen ook door de advocaat van verzoekers werd beaamd. Mr. [X] heeft aan partijen voorgelegd of er bezwaar tegen was dat het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid zou worden opgemaakt. De advocaat van verzoekers heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
6. Beoordeling
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 Uit het feit dat mr. [X] zich tijdens de zitting op 9 oktober 2007 kritisch over de advocaat van verzoekers heeft uitgelaten, kan niet worden afgeleid dat daarmee bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid is opgewekt. Niet is immers gebleken dat mr. [X] zich daarbij partijdig heeft opgesteld. Ook aan de omstandigheid dat mr. [X] aan partijen geen gelegenheid heeft geboden een schikking te beproeven, kunnen verzoekers naar objectieve maatstaven beschouwd niet de vrees ontlenen voor gebrek aan onpartijdigheid.
6.3 Nu de door verzoekers aangevoerde gronden het wrakingsverzoek derhalve niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van mr. [X] dan wel objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekers, dient het verzoek te worden afgewezen.
6.4 Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun procureur mr. [Y]
• mr. [Z];
• mr. [X]
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2007 door mr. M.D.J. van Reenen - Stroebel, voorzitter, mr. D. Aarts en mr. J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van den Heuvel als griffier.