RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 2 november 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/1317 van:
[eiser],
verblijvende in de [penitentiaire inrichting],
eiser,
procureur mr. A.B. Baumgarten,
advocaat mr. L.J.H. Kortz te Utrecht,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
procureur mr. A.Th.M. ten Broeke.
Eiser heeft gedaagde op 1 november 2007 doen dagvaarden om op 2 november 2007 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op 2 november 2007 behandeld en spoedshalve is op diezelfde datum uitspraak gedaan. Daarvan is een uittreksel uit het audiëntieblad afgegeven met daarop de aantekening van de beslissingen in dit vonnis. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 november 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. De Centrale Procureur van de Republiek te Ancona (Italië) heeft op 6 augustus 2007 een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd met betrekking tot eiser, in verband met de tenuitvoerlegging van een levenslange vrijheidsstraf, die is opgelegd bij vonnis van het Hof van Hoger Beroep in Ancona van 20 januari 1991.
2.2. De officier van justitie heeft na ontvangst van het EAB bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (hierna: Olw) ingediend tot het in behandeling nemen van het aanhoudingsbevel. Op 12 oktober 2007 is de vordering van de officier van justitie door de rechtbank behandeld.
2.3. Bij uitspraak van 26 oktober 2007 is de overlevering van eiser aan Italië toegestaan.
2.4. Eiser heeft bij brief van 1 november 2007 de advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden verzocht cassatie in het belang der wet in te stellen tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank te Amsterdam.
2.5. De feitelijke overlevering van eiser is gepland op 5 november 2007. Eiser is als passagier geboekt op een vlucht naar Rome van 12.45 uur.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert - zakelijk weergegeven - om te bevelen dat de feitelijke overlevering van eiser aan Italië wordt opgeschort, zolang de advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden niet op het verzoek van eiser, om cassatie in het belang der wet in te stellen, heeft beslist.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
De feitelijke overlevering dient te worden opgeschort, omdat eiser de advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft verzocht om tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2007 cassatie in het belang der wet in te stellen. De uitkomst van dat verzoek wil eiser in Nederland afwachten. In de uitspraak van 26 oktober 2007 heeft de rechtbank ten onrechte de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (C-status) van eiser niet gelijkgesteld met het begrip 'onderdaan'. Deze gelijkstelling dient als uitgangspunt te worden genomen, op grond waarvan eiser de vrijheidsstraf in Nederland kan uitzitten en hij niet overgeleverd kan worden aan Italië.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde heeft terecht aangevoerd dat een eventueel positieve beslissing van het cassatieberoep geen invloed heeft op de beslissing van de rechtbank te Amsterdam. Immers ook indien de Hoge Raad zou beslissen dat de begrippen 'verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd' en 'onderdaan' gelijkgesteld dienen te worden, dan nog heeft deze beslissing geen invloed op de rechten tussen partijen, gezien het bepaalde in artikel 78 lid 6 Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing van de Hoge Raad schept immers bij cassatie in het belang der wet alleen een precedent voor de toekomst. Bovendien is de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam op grond van artikel 29 lid 1 Olw dadelijk uitvoerbaar.
4.2. Eiser heeft, onder verwijzing naar de door hem in de overleveringsprocedure bij de rechtbank te Amsterdam overgelegde pleitnota, nog aangevoerd dat hij het niet eens is met de uitspraak van 26 oktober 2007 van de rechtbank te Amsterdam. Uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het algemeen met zich brengt dat een partij die zich niet kan verenigen met de beslissing(en) in een vonnis / beschikking, tegen die beslissing(en) moet opkomen met het aanwenden van een rechtsmiddel, tenzij die mogelijkheid in de wet is uitgesloten. De overleveringsrechter is de door de wetgever aangewezen deskundige rechter voor de behandeling van de overleveringsverzoeken in het kader van het EAB. Artikel 29 lid 2 Olw bepaalt dan ook dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet. Doorbreking van dit verbod is slechts mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in geval van schending van fundamentele beginselen van procesrecht. Door eiser zijn feiten noch omstandigheden gesteld waaruit volgt dat sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie. De stellingen van eiser komen in feite neer op een verkapt hoger beroep, nu deze allemaal reeds zijn voorgelegd aan en beoordeeld door de rechtbank te Amsterdam.
4.3. Gezien het voorgaande kan eiser dan ook niet in zijn vordering worden ontvangen.
4.4. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.