Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 07/5402 WRO en AWB 07/6967 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en het
beroep van
[eisers]., eisers, allen wonende te [woonplaats],
ten aanzien van het besluit van 29 mei 2007 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan "Oostpolder in Schieland, eerste herziening" voor het realiseren van een sportcomplex ten behoeve van SV Donk op het perceel kadastraal bekend, gemeente Gouda, sectie F, nummer 2869 (ged.).
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 17 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (AWB 07/5402 WRO).
De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij brief van 18 september 2007 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 07/6967 WRO).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 1 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Namens eisers zijn [...] ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door [...].
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Op 12 december 2005 heeft de gemeenteraad van Gouda bij de vaststelling van de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda 2005-2030 besloten de Oostpolder in te richten als een landschapspark. In verband met de aanleg van de Zuidwestelijke Randweg (ZWR) langs Gouda is toen tevens besloten tot verplaatsing van het sportpark van SV Donk van het Sluiseiland naar de Oostpolder.
Op 20 juni 2006 is besloten tot het aanwijzen van een locatie (locatie C2) aan de Gouwe-rand, een brede strook los van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg, als vestigingslocatie voor het sportpark.
Op deze locatie, een gebied van 4 ha, zullen 3 voetbalvelden, een clubhuis met kleedkamers (circa 1000 m2) en een parkeerplaats (ten behoeve van circa 200 parkeerplaatsen) worden gerealiseerd.
Aangezien de randweg in 2011 moet worden opengesteld voor verkeer en eerst in de tweede helft van 2007 het voorontwerp van het bestemmingsplan "Oostpolder" beschikbaar is, heeft verweerder besloten ten behoeve van de realisatie van het sportcomplex vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
Eisers wonen allen op de naast de beoogde locatie gelegen Tweede Moordrechtse Tiendeweg te Gouda. Eisers hebben een groot aantal bezwaren tegen de bouwplannen en de daarmee samenhangende (vergunningsvrije) werkzaamheden aangevoerd, alsmede diverse procedurele bezwaren.
Ten aanzien van de gevolgde procedure en de ontvankelijkheid van het beroep.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Alhoewel een daartoe strekkende aanvraag niet bij de stukken is aangetroffen gaat de voorzieningenrechter er, gelet op het besluit van 20 juni 2006 de onderhavige locatie aan te wijzen als vestigingslocatie voor het sportpark, van uit dat de aanvraag om vrijstelling na 31 december 2005 is gedaan en dat voornoemde wetten van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3.4 (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding
van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
Eerstgenoemde situatie doet zich hier voor.
Ingevolge artikel 19a, vierde lid, van de WRO is op de voorbereiding van het besluit omtrent vrijstelling afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Met de publicatie op 6 september 2006 in een huis-aan-huis-blad en de terinzagelegging van het ontwerp van het te nemen vrijstellingsbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken van 7 september 2006 tot en met 18 oktober 2006, is voldaan aan de vereisten van de toepasselijke voorbereidingsprocedure.
Vaststaat dat eisers hun zienswijze tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend.
Vervolgens heeft verweerder het besluit tot verlening van vrijstelling genomen, waartegen eisers het onderhavige beroep hebben ingesteld.
Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet (Wow) wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep geacht deel uit te maken van de verlening van de bouwvergunning waarop zij betrekking heeft. In het onderhavige geval heeft de verlening van vrijstelling zowel betrekking op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist als op werkzaamheden waarvoor wel een bouwvergunning is vereist. Bedoelde bouwvergunning is nog niet verleend (en ook nog niet aangevraagd). Eisers hebben (ook) bezwaren tegen de voorbereidende werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist. Hoewel de werkzaamheden in het besluit niet zijn uitgesplitst, moet het beroep van eisers, gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Wow, ontvankelijk worden geacht, met dien verstande dat het beroep slechts gericht kan zijn tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling voor zover het betreft werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2005, LJN AU4979, AB 2005, 440.
Ten aanzien van de vrijstelling.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Oostpolder in Schieland, eerste herziening", dat op 20 december 2000 door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd. Het betrokken perceel heeft de bestemming "agrarische doeleinden met natuur- en landschapswaarden".
Ingevolge artikel 11a van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de op de plankaart voor "agrarische doeleinden met natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, onbebouwde gronden en water, alsmede voor het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.
Ingevolge artikel 11, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op deze gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
- het graven of dempen van sloten;
- het aanleggen van gesloten verhardingen;
- het wijzigen van de kavelstructuur
Om de belemmeringen wegens strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder, gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende ruimtelijke onderbouwing, vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor:
- het gebruik van de gronden, zoals aangegeven op de schetsten/tekeningen (figuur 8 en verder), als sportdoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen en gebruiken;
- het oprichten van de bij sportvoorzieningen behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede voor de nodige verhardingen en grondwerkzaamheden.
Wettelijk en beleidskader.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) beleid vastgesteld. Voor 2007 is dit beleid vastgesteld bij besluit van GS van 19 december 2006, kenmerk DRM/ARW/06/12581. Blijkens dit beleid, zoals dit luidt met ingang van 1 januari 2007, verlenen GS in een aantal limitatief opgesomde situaties op voorhand een verklaring van geen bezwaar, de zogeheten bijzondere verklaring van geen bezwaar.
In het stedelijk gebied wordt een bijzondere verklaring van geen bezwaar onder meer verleend voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken, en dergelijke).
Daarnaast wordt, voor zover hier relevant, in het stedelijk gebied een bijzondere verklaring van geen bezwaar verleend voor het veranderen van bestaande en het realiseren van een nieuwe lokale weg, water, parkeer- en groenvoorzieningen alsmede het bouwrijp maken, ophogen en het verrichten van andere noodzakelijke werken en werkzaamheden ten behoeve van de bovengenoemde functies en bestemmingen.
De bijzondere verklaring van geen bezwaar geldt niet voor een aantal nader genoemde gebieden en/of situaties, waaronder de binnen de maximale bebouwingscontouren in het streekplangebied Oost gelegen "te ontwikkelen gebieden", tenzij sprake is van een door het college akkoord bevonden structuurvisie of schets.
In het vanaf 1 januari 2007 geldende beleid hebben GS tevens een begripsbepaling opgenomen.
Ingevolge deze bepaling moet onder "stedelijk gebied" worden verstaan het gebied dat in de streekplannen de aanduiding "stads- en dorpsgebied" heeft gekregen en is gesitueerd binnen de maximale bebouwingscontouren.
De voorzieningenrechter stelt op grond van de op 12 november 2003 door Provinciale Staten vastgestelde plankaart streekplan Zuid-Holland Oost vast dat het onderhavige perceel in het streekplan is aangeduid als "agrarisch gebied plus (A+)".
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderhavig perceel desalniettemin moet worden aangemerkt als "bestaand stedelijk gebied", omdat GS op 17 oktober 2006 hebben ingestemd met de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda 2005-2030 en hiermee is voldaan aan de door Provinciale Staten in Structurerend Element 12 uit het streekplan Zuid-Holland Oost gestelde voorwaarde dat pas tot ontwikkeling van het gebied kan worden overgegaan nadat een structuurvisie is opgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Er is in zoverre sprake van een nuancering van de provinciale beleidsintenties ten aanzien van de "A+ status" van het gebied in het streekplan, aldus verweerder, nu de aanduiding "nieuw te ontwikkelen gebied" voor de Oostpolder in Schieland in de bij het streekplan behorende "Bijlage bebouwingscontouren" zal worden omgezet in "bestaand stedelijk gebied". Dat feitelijke omzetting thans nog niet heeft plaatsgevonden doet daar niet aan af, omdat omzetting niet noodzakelijk is. Verweerder verwijst hiervoor naar de ter zitting overgelegde en aan G. van Dijken gerichte e-mail van H. Kats van de provincie Zuid-Holland d.d. 18 oktober 2006.
De voorzieningenrechter kan verweerder hierin niet volgen. De aanduiding "agrararisch gebied plus (A+)"op de bij het streekplan behorende plankaart en de in het hier van toepassing zijnde beleid opgenomen uitleg van het begrip "stedelijk gebied" bieden geen ruimte voor verweerders opvatting.
Dat de bijzondere verklaring van geen bezwaar - zoals hiervoor reeds is aangegeven - niet geldt binnen de maximale bebouwingscontouren in het streekplangebied Oost gelegen "te ontwikkelen gebieden", tenzij sprake is van een door het college akkoord bevonden structuurvisie of schets, betekent niet dat de bijzondere verklaring van geen bezwaar, zoals hier, na instemming in hoofdlijnen door GS met de structuurvisie geldt, zonder dat voldaan is aan de overige (rand)voorwaarden van het ter zake ontwikkelde beleid.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de in de begripsbepaling bedoelde aanduiding "stads- en dorpsgebied" door verweerder wordt uitgelegd als bestaand stedelijk gebied aangewezen op de kaart opgenomen in de Bijlage bebouwingscontouren. De voorzieningenrechter kan deze uitleg niet volgen. In de Legenda Kaarten Bebouwingscontouren is geen verwijzing terug te vinden naar "stads- en dorpsgebied". Op de legenda van de streekplankaart zijn daarentegen diverse aanduidingen opgenomen, waaronder "stads- en dorpsgebied". Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat alleen sprake is van stedelijk gebied waarvoor de bijzondere verklaring van geen bezwaar geldt als sprake is van de aanduiding "stads- en dorpsgebied" op de streekplankaart. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat ook in de omschrijving van de categorieën van gevallen in het buitengebied steeds wordt verwezen naar een aanduiding die overeenkomt met de aanduidingen op de streekplankaart.
In onderhavig geval is, zoals gezegd, sprake van de aanduiding "Agrarisch gebied plus (A+)" op de streekplankaart. De voorzieningenrechter merkt overigens nog op dat GS in het besluit van 17 oktober 2006 hebben aangegeven dat bij een eventuele volgende herziening van het streekplan zij het college van Proviciale Staten van Zuid-Holland zullen voorstellen om aan de Oostpolder de aanduiding "openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen" toe te kennen en dus niet de in meergenoemde begripsbepaling bedoelde aanduiding "stads- en dorpsgebied".
Verweerder heeft zich, gelet op het vorenstaande, ten onrechte op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van het sportcomplex SV Donk op onderhavige locatie passen binnen de door GS vastgestelde lijst van categorieën van gevallen waarvoor van artikel 19, tweede lid, van de WRO gebruik kan worden gemaakt.
De e-mail van een medewerker van de provincie Zuid-Holland kan, gelet op de inhoud en de wijze van ondertekening, anders dan verweerder stelt, niet worden aangemerkt als een zogeheten gedektverklaring, daar dit zou leiden tot een vrijstelling in strijd met het ter zake door GS ontwikkelde beleid.
Aan bespreking van de overige grieven van eisers komt de voorzieningenrechter derhalve niet meer toe.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover de vrijstelling betrekking heeft op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist, wegens strijd met het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 29 mei 2007, voor zover de vrijstelling betrekking heeft op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist;
bepaalt dat de gemeente Gouda aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten (2 x € 143,-) € 286,-, vergoedt.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. M.M. Smorenburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier J. Bijleveld.