ECLI:NL:RBSGR:2007:BB7204

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/13972
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C. van Boven - Hartogh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning op basis van niet in persoon verschijnen

In deze zaak heeft verzoeker op 27 december 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, bij besluit van 14 maart 2007 buiten behandeling gesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet verplicht is om de aanvraag in persoon in te dienen, maar dat het wel noodzakelijk is om de benodigde gegevens en bescheiden in persoon te verstrekken, zoals bepaald in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 24 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft verzoeker uitgenodigd om in persoon te verschijnen voor het verstrekken van deze gegevens, maar verzoeker is niet verschenen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitnodiging om in persoon te verschijnen correct is verzonden en dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om aan de vereisten te voldoen. Aangezien verzoeker niet is verschenen, heeft verweerder op goede gronden besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, conform artikel 4:5 van de Awb. Verzoeker heeft aangevoerd dat het niet in persoon verschijnen geen gebrek is, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de wetgeving vereist dat de benodigde gegevens in persoon worden verstrekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de beslissing van verweerder te herzien.

De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, op 16 oktober 2007. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en deze is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 07/13972
V [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[naam],
verzoeker,
gemachtigde mr. J.P.H. Thissen,
advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr.H. Verbaten,
medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Op 27 december 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht om hem met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vw 2000) te verlenen.
Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 14 maart 2007 buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft verzoeker op 28 maart 2007 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker op deze datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft tot na de beslissing op bezwaar.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2007. Verzoeker is ter zitting verschenen bij mr. J.E.B. Güth, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Onder verweerder wordt tevens verstaan de Minister van Justitie en/of de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
In artikel 24, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:
a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;
b. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken;
c. (….).
In artikel 3.101 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.
Ingevolge artikel 3.102, eerste lid, van het Vb 2000 – voor zover thans van belang – legt de vreemdeling bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.
Ingevolge paragraaf B1/9.1.1. (voorheen B1/4.1.1.2) van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) wordt als hoofdregel de aanvraag, in het belang van de behandeling van die aanvraag en in het belang van het toezicht op vreemdelingen, door de vreemdeling in persoon ingediend. Indien de vreemdeling het aanvraagformulier niet in persoon inlevert bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft, doch het schriftelijk retourneert, zal hij worden verzocht in persoon te verschijnen teneinde aldaar alsnog een aantal gegevens in persoon te verstrekken. De burgemeester tekent op het aanvraagformulier aan op welke datum de aanvraag door hem is ontvangen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schriftelijk ingediende aanvraag tot gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid onvolledig was. Verzoeker is vervolgens bij brief van 6 februari 2007 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen een termijn van twee weken te herstellen. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2007 de aanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat verzoeker zonder opgaaf van redenen niet is verschenen zodat geen identificatie heeft kunnen plaatsvinden.
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat het niet in persoon verschijnen geen gebrek is. Verweerder heeft zich ten onrechte gebaseerd op artikel 3.102 van het Vb 2000. Verzoeker heeft nog gewezen op artikel 4:1 van de Awb waarin is bepaald dat aanvragen schriftelijk worden ingediend. Tevens heeft verzoeker gesteld dat artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt dat verweerder een nieuwe termijn dient te stellen. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft verzoeker zich beroepen op een uitspraak van 2 mei 2007 (kenmerk: 07/8283) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem. Ter zitting is door verzoeker een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 17 september 2007 (kenmerk: AWB 07/13356).
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de eerdergenoemde brief van 6 februari 2007 een mogelijkheid tot herstelverzuim is in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Dit heeft tot gevolg dat op basis van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 juncto artikel 3.102 van het Vb 2000 van verzoeker kon worden verlangd dat hij zich binnen de door verweerder gestelde termijn bij verweerder zou melden teneinde zijn onvolledige aanvraag aan te vullen. Nu reeds deze mogelijkheid tot herstelverzuim was geboden, is het bieden van een tweede termijn zoals verzoeker wenst, niet vereist.
8. Niet betwist is dat verzoeker niet heeft voldaan aan het vereiste om binnen de door verweerder gestelde termijn van twee weken in persoon te verschijnen, teneinde de nodige gegevens te verschaffen voor de door hem overeenkomstig artikel 4:1 van de Awb schriftelijk ingediende aanvraag. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet verplicht is die aanvraag in persoon in te dienen. Met de stelling van verzoeker dat niet bij wet is bepaald dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend, miskent verzoeker evenwel dat het hier niet zozeer gaat om de indiening van een aanvraag, maar voornamelijk om het in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bedoelde vereiste van het verschaffen van de nodige gegevens en bescheiden. In verband daarmee is in voornoemd artikel 24 van de Vw 2000 bepaald dat deze gegevens door de vreemdeling in persoon moeten worden verstrekt. In artikel 3.102 van het Vb 2000 is voorts neergelegd welke gegevens en bescheiden in ieder geval moeten worden overgelegd. Gelet op het hier aangehaalde wettelijk kader, nader uitgewerkt in het voornoemde in de Vc 2000 neergelegde beleid, moet worden vastgesteld dat verweerder overeenkomstig deze regels heeft gehandeld door verzoeker, na ontvangst van zijn schriftelijk ingediende aanvraag, uit te nodigen om in persoon te verschijnen voor de verschaffing van de nodige gegevens en bescheiden. Deze uitnodiging, tevens bevestiging van ontvangst van de aanvraag, is naar het juiste adres verzonden en binnen een zodanige termijn dat aan het verzoek redelijkerwijs kon worden voldaan. Na vaststelling dat verzoeker niet verschenen was, heeft verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb op goede gronden besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan verzoekers ter zitting gedane beroep op voornoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 17 september 2007 naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet slagen.
9. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op
door mr. C. van Boven - Hartogh, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: