ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6829

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/12127
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag voortgezet verblijf op grond van mensenhandel

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 juli 2007 uitspraak gedaan in een beroep van een Ugandese vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van de B9-regeling, die betrekking heeft op slachtoffers van mensenhandel. De eiseres had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar haar aanvraag voor voortgezet verblijf werd afgewezen omdat zij niet over een geldig paspoort beschikte en niet had aangetoond dat de Ugandese autoriteiten haar geen paspoort konden verstrekken. De rechtbank overwoog dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het paspoortvereiste rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de aanvraag voor voortgezet verblijf in het licht van de totale omstandigheden van de eiseres moest worden beoordeeld, inclusief haar medische situatie en de omstandigheden in Uganda. De rechtbank oordeelde dat de medische verklaring van een arts, die stelde dat eiseres zich niet tot de ambassade kon wenden, niet voldoende was meegenomen in de beoordeling door de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de verweerder op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 07/12127
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Ugandese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: H. van Velzen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 5 augustus 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking genoemd in B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft deze vergunning verleend met ingang van 5 augustus 2003, geldig tot 5 augustus 2004.
1.2. Op 24 mei 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van de haar verleende verblijfsvergunning. Verweerder heeft bij beschikking van 29 september 2004 afwijzend op deze aanvraag beslist. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij beschikking van 1 december 2004 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar op 23 december 2004 beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van 17 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Op 10 december 2004 heeft eiseres, naast de hiervoor genoemde verlengingsprocedure, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘voortgezet verblijf’. Verweerder heeft bij beschikking van 12 september 2005 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.4. Eiseres heeft daartegen op 4 oktober 2005 bezwaar gemaakt. Nadat eiseres gehoord is door een ambtelijke commissie op 30 januari 2007, heeft verweerder bij beschikking van 27 februari 2007 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Bij beroepschrift van 20 maart 2007 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.6. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 juli 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die genoemd zijn in B9/4.6 Vc. Eiseres beschikt niet over een geldig paspoort, en zij heeft evenmin aangetoond dat de Ugandese autoriteiten haar geen paspoort willen verstrekken. De angst voor ‘alles wat met Uganda te maken heeft’ is het gevolg van hetgeen eiseres heeft ondervonden in het land van herkomst. De reden voor vrijstelling van het paspoortvereiste valt derhalve onder de reikwijdte van een asielaanvraag en niet onder de reguliere aanvraag voor ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van B9 Vc’. Voor wat betreft de medische omstandigheden is overwogen dat deze niet vallen binnen het toetsingskader van artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Immers, voor slachtoffers van mensenhandel zijn de individuele omstandigheden nader uitgewerkt in B9, paragraaf 4.6 Vc. Voor medische omstandigheden geldt ander beleid (B8 Vc) en eiseres dient dan een aanvraag voor verblijf met als doel ‘medische behandeling’ in te dienen. Aan de hand van een dergelijke aanvraag kan worden beoordeeld of eiseres wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste. Eisers heeft voorts op geen enkele wijze onderbouwd dat de Ugandese autoriteiten niet in staat zijn om haar bescherming te bieden. Er bestaat geen reden om ingevolge artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag toch in te willigen.
2.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder alle omstandigheden van dit geval dient mee te wegen bij de beoordeling van de aanvraag. Verweerder kan niet volstaan met verwijzen naar de asielprocedure met betrekking tot de problemen die in Uganda een rol hebben gespeeld en de verwijzing naar de procedure ‘medische behandeling’. Alle omstandigheden hebben een rol gespeeld en de problemen in Uganda zijn niet te scheiden van de problemen in Nederland. Met betrekking tot het paspoort is naar voren gebracht dat, middels een verklaring van een arts, is aangetoond dat het medisch gezien niet van eiseres gevergd kan worden dat zij zich tot de Ugandese ambassade wendt. De oorzaak hiervan is niet van belang. De beschikking dient wegens onzorgvuldigheid vernietigd te worden.
Beoordeling van het beroep
2.3. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid Vw 2000. Ingevolge artikel 3.52 Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000 , onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en me te dan wel l, Vw 2000, heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Een slachtoffer van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.
2.4. De bijzondere voorwaarden, waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘voortgezet verblijf’ wordt verleend, zijn voor deze situatie nader uitgewerkt in B9 Vc (WVB 2006/36A, Staatscourant 17 november 2006, 225, p.14). Hierin is onder meer (voor zover relevant) het volgende vermeld. De mogelijkheid bestaat om een wijziging van de verblijfsvergunning aan te vragen met het oog op voortgezet verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, gerelateerd aan de B9-procedure. Indien het slachtoffer van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient het slachtoffer een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Indien aangetoond wordt dat betrokkene niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten, kan ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend. In het geval de strafzaak is geëindigd in een sepot en een eventueel beklag niet is gehonoreerd, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgende beleid (…). De aanvraag komt dan alleen voor inwilliging in aanmerking indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag spelen een aantal (specifiek genoemde) factoren een belangrijke rol.
2.5. De rechtbank overweegt het volgende. Noch door verweerder, noch door eiseres is ingegaan op de, in het beleid specifiek genoemde factoren. Uit de tekst van het beleid valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de lijst met specifiek genoemde factoren uitputtend zou zijn; er wordt enkel gesproken over factoren die een belangrijke rol spelen. Derhalve valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat op grond van het beleid, dan wel op grond van artikel 4:84 Awb andere, bijzondere en individuele, omstandigheden eveneens een rol kunnen spelen. Aan de orde is derhalve de vraag of in er dit geval bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn die tot de conclusie leiden dat terugkeer onaanvaardbaar zou zijn.
2.6. Verweerder heeft erop gewezen dat de medische omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, beoordeeld dienen te worden bij een aanvraag ‘medische behandeling’. Ter zitting is hierbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 2 maart 2007 (JV 2007, 174). Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling in dit geval niet gevolgd worden. Anders dan in de genoemde ABRS-uitspraak, gaat het in deze zaak niet enkel om medische omstandigheden. Uit de genoemde ABRS-uitspraak, als ook uit de toepasselijke bepalingen en de daaruit blijkende systematiek, valt af te leiden dat met de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, aangesloten moet worden bij de daarvoor geldende verblijfsdoelen. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van ‘voortgezet verblijf’, die in het verlengde gezien dient te worden van de, aan haar verleende, verblijfsvergunning wegens mensenhandel. Hierbij heeft eiseres meerdere omstandigheden naar voren gebracht, waaronder de medische situatie, de situatie in Uganda en de verkrachting(en) in Nederland en zij heeft gesteld dat deze met elkaar samenhangen. Zo heeft eiseres ter zitting verder verduidelijkt dat de medische behandeling op zich zelf geen doel voor verblijf in Nederland is, maar een omstandigheid die voortvloeit uit haar situatie. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het geheel van omstandigheden bij de beoordeling betrokken dient te worden. Immers, deze omstandigheden houden met elkaar en met de mensenhandel verband en kunnen niet in diverse onderdelen cq. verblijfsdoelen gesplitst en beoordeeld worden. Hoewel een aantal aspecten, zoals (een deel van) de problemen in Uganda, asielgerelateerd zijn, is het naar het oordeel van de rechtbank niet onmogelijk om deze in dit geval, als één van de onderdelen, mee te laten wegen bij de onderhavige aanvraag.
2.7. Over het paspoortvereiste overweegt de rechtbank het volgende. De reden waarom eiseres geen paspoort kan aanvragen, is medisch. Eiseres heeft een verklaring van een arts overgelegd, waaruit blijkt dat zij niet in staat kan worden geacht om een paspoort aan te vragen bij de ambassade van Uganda. Dit is niet in geschil. Dat de reden van de medische problematiek enkel asielgerelateerd zou zijn, zoals verweerder hier kennelijk uit afleidt, volgt de rechtbank echter niet. Daarom kan met betrekking tot het paspoortvereiste niet worden volstaan met verwijzen naar de mogelijkheid van een asielaanvraag. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat eiseres bovendien, ondanks het ontbreken van een geldig paspoort, eerder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de B9-regeling. Het tegenwerpen van het paspoort-vereiste in het kader van de onderhavige aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gemotiveerd.
2.8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval ten gunste van eiseres van het ter zake gevoerde beleid afgeweken had moeten worden.
2.9. Het beroep is derhalve gegrond.
2.10. In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 07/12127, gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 27 februari 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 143,- aan eiseres dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 17 juli 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: