RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSITIE,
voorheen de Minister van Justitie,
daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Buisman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 29 oktober 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘verblijf bij echtgenoot’. Verweerder heeft bij beschikking van 15 februari 2006 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Eiseres heeft daartegen op 28 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 26 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij beroepschrift van 30 januari 2006 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 6 maart 2007. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet behoort tot een van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen als genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb 2000). Verweerder heeft in de beschikking in eerste aanleg voorts aangegeven geen aanleiding te zien om toepassing te geven aan de hardheids¬clausule, neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000. Eiseres heeft op geen enkele manier aangetoond dat haar broers en familie wraak op eiseres willen nemen en haar willen doden. Bovendien betreft het een asielgerelateerde grond die vanwege de scheiding tussen regulier en asiel geen reden kan vormen om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste. Voorts heeft eiseres op geen enkele wijze aangetoond waarom in het enkele feit dat zij een man en zeer jonge dochter hier te lande heeft bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan het niet mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. Weliswaar is sprake van gezinsleven, maar er is geen sprake van inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven, als neergelegd in artikel 8 van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Evenmin is sprake van een positieve verplichting. Het algemene belang van de overheid weegt zwaarder dan het belang van eiseres. In de beschikking op bezwaar heeft verweerder zijn standpunt dat de vrees van eiseres voor eerwraak een asielgerelateerde grond betreft, die om die reden niet kan lijden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, herhaald. Verweerder heeft voorts aangegeven dat Afghaanse onderdanen zich tot een vertegenwoordiging in één van de omringende landen zullen moeten wenden voor een mvv-aanvraag omdat de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan niet bevoegd is om mvv-aanvragen te behandelen. Niet is aangetoond dat eiseres niet zou kunnen terugkeren naar één van die landen of dat haar verblijf aldaar niet aangemerkt zou kunnen worden als bestendig verblijf. Eiseres heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet naar Iran of Pakistan kan reizen en daar de uitkomst van de mvv-aanvraag kan afwachten. Er bestaat geen aanleiding om de Unit Facilitering Terugkeer van de IND te vragen om dit te faciliteren. Bij de Iraanse en Pakistaanse autoriteiten is immers een grote bereidheid aanwezig om het voor vreemdelingen mogelijk te maken om terug te keren. Niet is gebleken dat eiseres in dit opzicht alle mogelijkheden heeft benut. Eiseres kan zich bovendien wenden tot het Afghaanse consulaat in Amsterdam of Den Haag om reisdocumenten te verkrijgen. Met betrekking tot de positie van de jonge dochter van eiseres geldt dat eiseres haar kind kan meenemen dan wel haar kind in Nederland kan achterlaten bij haar echtgenoot. De stelling dat de verzorging vrijwel volledig op eiseres neerkomt, is onvoldoende voor de conclusie dat terugkeer naar het land van herkomst dan wel bestendig verblijf een dermate schrijnende situatie oplevert dat eiseres vrijgesteld zou moeten worden van het mvv-vereiste. Niet is aangetoond dat haar kind hier niet de nodige verzorging kan krijgen. Ook kan eiseres zich in Pakistan als alleenstaande vrouw staande houden, nu gebleken is dat zij daar acht maanden alleen heeft verbleven. Overigens wordt ook van andere Afghaanse vrouwen in dezelfde positie verwacht dat zij terugkeren naar het land van herkomst dan wel bestendig verblijf. Het beroep op de toezegging van verweerder tijdens het terugkeerdebat op 9 februari 2004 kan niet slagen, nu deze toezegging ziet op hen die gezinshereniging beogen, terwijl eiseres gezinsvorming beoogt. Het niet vrijstellen van het mvv-vereiste betekent overigens niet dat het gezinsleven hier te lande nimmer zal worden toegestaan.
2.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking ondeugdelijk is en dat toepassing gegeven dient te worden aan de hardheidsclausule. In de beschikking op bezwaar worden de gronden door verweerder aangevuld, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een algehele heroverweging dient plaats te vinden op basis van het bezwaarschrift. Door een nieuwe motivering te geven is eiseres in haar mogelijkheden beperkt om haar standpunt toe te lichten. Met betrekking tot de overwegingen over eerwraak heeft eiseres naar voren gebracht dat het niet opgaat om in de asielprocedure te stellen dat de problemen niet asielgerelateerd zijn en vervolgens in de reguliere procedure te stellen dat de problemen wel asielgerelateerd zijn. Dit is in strijd met de het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts is het onredelijk om van eiseres te verlangen dat zij probeert om bestendig verblijf te creëren en vervolgens dat zij aantoont geen land van bestendig verblijf te hebben. Overigens hebben de ambassades van Pakistan en Iran mondeling laten weten dat zij eiseres niet zullen toelaten. Het feit dat zij dit niet schriftelijk wensen te bevestigen, wil niet zeggen dat eiseres een verblijfsvergunning voor deze landen heeft. Over het verkrijgen van reisdocumenten heeft eiseres opgemerkt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de informatie die verweerder in de bestreden beschikking heeft gegeven over de mogelijkheid om reisdocumenten te verkrijgen bij de Afghaanse consulaten in Nederland. Zij heeft via KPN de telefoonnummers van deze consulaten niet kunnen achterhalen. Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft men laten weten dat zij zich beter tot de consulaten in Berlijn of Brussel kan wenden. Eiseres is bezig om te onderzoeken hoe die consulaten haar behulpzaam kunnen zijn. Met betrekking tot de zorg voor haar jonge dochter, geboren op [V-nummer], heeft eiseres naar voren gebracht dat terugkeer naar Afghanistan niet tijdelijk zal zijn. Zij loopt in Afghanistan groot risico te worden gedood, op zijn minst zal haar familie haar beletten om naar het buitenland te vertrekken. Indien zij haar kind hier achterlaat, betekent dit dat zij haar niet terug zal zien en indien zij haar meeneemt, zal hetzelfde lot ook haar dochter treffen. Beide mogelijkheden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Noch het feit dat eiseres al eerder in Pakistan heeft verbleven, noch het feit dat haar situatie gelijk is aan andere Afghaanse vrouwen, die door hun familie worden vermoord of verstoten, zijn redenen om te concluderen dat terugkeer naar Afghanistan niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres heeft ook verwezen eiseres naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan. Daarin staat op pagina 70 vermeld dat de levensomstandigheden voor een alleenstaande vrouw zonder familieverbanden buitengewoon zwaar zijn. Op pagina 71 worden risicocategorieën genoemd. Eiseres valt onder een aantal van deze categorieën. Eiseres is een alleenstaande vrouw met kind. Zij is gehuwd met een buitenlander en heeft een westerse leefstijl aangenomen. Haar familie is niet gekend in het huwelijk en heeft haar al aan een andere man beloofd. Zij heeft geen familie waarop zij een beroep kan doen. Voor wat betreft de gedane toezegging van verweerder tijdens het terugkeerdebat stelt eiseres zich op het standpunt dat die leidt tot discriminatie, omdat het onderscheid tussen gezinshereniging en gezinsvorming vooral Nederlanders betreft. Met betrekking tot artikel 8 EVRM heeft eiseres aangevoerd dat, indien zij naar Afghanistan vertrekt, zij niet in de mogelijkheid verkeert om terug te keren, zodat haar gezinsleven door het tegenwerpen van het mvv-vereiste haar onmogelijk wordt gemaakt. Eiseres verwijst in dit verband naar een noot bij de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2004 (JV 2005, 221). Verweerder heeft ten slotte ten onrechte het beroep op schrijnendheid niet meegewogen.
Beoordeling van het beroep
2.3. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingen¬wet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, ingeval de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of eiseres vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste, op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 ofwel de hardheidsclausule.
2.5. De rechtbank overweegt allereerst dat zij de stelling van eiseres, dat in de beschikking op bezwaar een nieuwe motivering is gegeven, waarop eiseres niet heeft kunnen reageren, niet volgt. Weliswaar heeft verweerder in die beschikking voor het eerst overwogen dat van eiseres kan worden verlangd dat zij in de naburige landen, zoals Pakistan of Iran een mvv aanvraagt nu zij niet heeft aangetoond dat zij daar geen bestendig verblijf kan krijgen, evenwel is eiseres tijdens de op 1 september 2005 gehouden hoorzitting reeds gevraagd waarom zij zich niet naar deze landen kan begeven en aldaar kan verblijven. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld om op deze vraag schriftelijk te antwoorden, hetgeen zij bij brief van 14 september 2005 heeft gedaan.
2.6. Het geschil betreft verder de vraag of van eiseres, gezien artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000, verlangd kan worden dat zij naar Pakistan of Iran reist om daar een mvv-aanvraag in te dienen en het antwoord in deze landen of in Afghanistan af te wachten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven, dat eiseres niet hoeft te bewerkstelligen dat zij in Pakistan of Iran bestendig verblijf verkrijgt nu van haar kan worden verlangd dat zij in afwachting van de uitkomst van een mvv-aanvraag in het land van herkomst verblijft. Voor zover verweerder hiermee niet zijn standpunt heeft verlaten dat eiseres dient aan te tonen dat zij in Pakistan of Iran geen bestendig verblijf kan creëren, overweegt de rechtbank, dat voor de door verweerder voorgestane bewijslast(verdeling) geen rechtens relevante aanknopingspunten zijn te vinden. De vraag of sprake is van een land van bestendig verblijf is in het geval van eiseres niet aan de orde. Uit artikel 1, aanhef en onder h, Vw 2000 in samenhang met het ten tijde van belang in paragraaf B1/1.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid valt af te leiden dat die vraag aan de orde is bij de vaststelling of een vreemdeling kan worden geacht in een ander land dan het land van herkomst een mvv aan te vragen, omdat hij heeft aangetoond dat hij daar langer dan drie maanden kan verblijven op basis van enige verblijfstitel die het verblijf rechtmatig maakt (AbRS van 28 april 2003, kenmerk 200301025/1). De regelgeving die ziet op ‘land van bestendig verblijf’ is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing op het onderhavige geval, waarin in het land van herkomst geen bevoegde Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is om een mvv-aanvraag in behandeling te nemen en waarin eiseres niet heeft aangetoond dat zij langer dan drie maanden rechtmatig in Iran of Pakistan kan verblijven. Aan de orde is de vraag of terugkeer van eiseres naar Afghanistan met als doel het indienen van een mvv-aanvraag in Pakistan of Iran (als dichtstbijzijnde landen in de zin van artikel 1, aanhef en h, Vw 2000) en het afwachten van een beslissing daarop in Afghanistan, een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
2.7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beschikking op bezwaar niet meer heeft bestreden dat eiseres te vrezen heeft voor ernstige problemen van de kant van haar familie, omdat zij zich heeft onttrokken aan uithuwelijking en om die reden door haar broer en de man, aan wie zij zou worden uitgehuwelijkt, is bedreigd met de dood. De rechtbank wijst in dit verband op de beschikking van 12 november 2001, waarin verweerder heeft overwogen dat de problemen die voortvloeien uit de uithuwelijking en de problemen die eiseres van haar familie ondervindt, hoe tragisch ook, geen verband houden met het Vluchtelingenverdrag. Dat verweerder niet aan die problemen heeft getwijfeld blijkt ook uit de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 januari 2004 (Awb 01/66194) in de asielprocedure van eiseres. De rechtbank stelt verder vast dat onbestreden is gebleven dat eiseres alleen (met achterlating van echtgenoot en kind, geboren op [V-nummer]) dan wel met kind, zal moeten terugkeren naar Afghanistan, dat zij zich van daaruit tijdelijk naar Iran of Pakistan dient te begeven om een mvv aan te vragen en in ontvangst te nemen alsook dat de positie van alleenstaande vrouwen in Afghanistan zeer te wensen overlaat. Eiseres heeft aangegeven, dat zij zich in Afghanistan als alleenstaande vrouw, al dan niet met haar zeer jonge dochter, zeer moeilijk staande zal kunnen houden. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder zich zonder nadere motivering niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de vrees van eiseres voor de bedreigingen van de kant van haar familie slechts een asielgerelateerde omstandigheid betreft. Immers het betreft thans niet de vraag of eiseres om die reden te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, maar ook of zij vanwege die omstandigheid zich verzekerd weet van voldoende opvang in Afghanistan om te voorkomen, dat zij daar als alleenstaande vrouw, al dan niet met kind, in een uiterst benarde positie komt te verkeren. Verweerders standpunt dat de positie van eiseres niet verschilt van andere vrouwen in dezelfde positie, kan in redelijkheid niet worden gevolgd. Immers, een dergelijke vergelijking betekent op zichzelf nog niet dat het mvv-vereiste in het geval van eiseres niet tot een onredelijke of onbillijke uitkomst leidt. Gezien de gegeven omstandigheden kan in redelijkheid zonder nadere motivering niet worden volgehouden dat van eiseres kan worden verlangd dat zij heen en weer, al dan niet met kind, onbegeleid naar Iran of Pakistan reist om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen en om de beslissing daarop in ontvangst te nemen. Verweerders stelling dat eiseres eerder alleen in Pakistan heeft verbleven, doet hieraan niet af en gaat er bovendien aan voorbij dat eiseres mogelijk niet alleen voor zich zelf, maar eveneens voor haar dochter dient te zorgen. Onweersproken is gebleven dat die verzorging voor het grootste deel op eiseres neerkomt. Naar het oordeel van de rechtbank, heeft verweerder er onvoldoende blijk van gegeven dat met genoemd samenstel van factoren rekening is gehouden. Terughoudend toetsend heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat terugkeer van eiseres naar Afghanistan in verband met mvv-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard in de zin van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000.
2.8. De bestreden beschikking komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Het beroep is derhalve gegrond.
2.10. In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 06/5653, gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 26 januari 2006;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan eiseres dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, het griffierecht ad € 138,- aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 22 juni 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.