RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummers: Awb 07/3791 en 07/12129
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Ministerie van Justitie,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 26 oktober 2003 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft bij beschikking van 22 januari 2007 afwijzend op de aanvraag beslist. Verweerder heeft bij dezelfde beschikking eiser ongewenst verklaard.
1.2. Eiser heeft tegen deze beschikking, voor zover de asielaanvraag is afgewezen, op 24 januari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 07/3791.
1.3. Eiser heeft tegen de ongewenstverklaring op 12 februari 2007 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 21 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 19 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen de beschikking van 21 februari 2007. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 07/12129.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 mei 2007. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit [woonplaats], Nigeria en woonde bij zijn ouders. Eisers vader was ‘apena’ ofwel een leidinggevend lid van de Alowa-Opa-gemeenschap, een geheime en religieuze gemeenschap in Nigeria. Eisers vader was eveneens moslim en omdat zijn geloofsovertuiging niet meer strookte met zijn lidmaatschap van de Alowa-Opa-gemeenschap, had hij besloten dat hij niet langer lid wilde zijn van deze gemeenschap. Eisers vader heeft met de leider (Nloku) gesproken over zijn terugtreding en over de mogelijkheid dat zijn zoon hem niet zou opvolgen. Vervolgens zijn op 22 september 2003 enkele mannen naar het huis van eiser gekomen. Zij hebben eisers ouders vermoord en hem zelf ontvoerd. Men wilde dat eiser zijn vader zou opvolgen in de Alowa-Opa-gemeenschap. Eiser wist echter te ontsnappen en is naar zijn oom in [plaats] gegaan. Onderweg is hij echter door een vrouw herkend. Zijn oom heeft hem vervolgens naar de heer [naam] in [plaats] gebracht, bij wie hij enige tijd kon verblijven. Eisers oom is enkele dagen later mishandeld door mensen van de Alawo-Opa-gemeenschap. Hij heeft vanuit het ziekenhuis iemand naar eiser gestuurd om hem te waarschuwen, omdat hij tijdens de mishandeling eisers schuilplaats had verraden. Eiser is vervolgens door de heer [naam] naar [plaats] gebracht. Via de vrouw van [naam] heeft eiser vernomen dat mannen van de Alawo ook bij de heer [naam] zijn geweest, dat zij de woning hadden doorzocht en dat zij verklaard hadden terug te zullen komen. De heer [naam] was reeds van plan om te reizen en heeft eiser, vanwege zijn problemen, meegenomen. Op 12 oktober 2003 is eiser samen met [naam] met het vliegtuig uit [plaats] vertrokken en de volgende dag in Nederland aangekomen.
2.2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen omdat het relaas ongeloofwaardig wordt geacht. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn verklaringen over de gevolgde reisroute ondersteunen. Voorts heeft het relaas geen positieve overtuigingskracht. Dragende argumenten voor deze conclusie zijn dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over (onder meer) de functie van zijn vader, over de relatie van de Alawo-Opa tot de Ogboni-gemeenschap, en over het terugtreden van zijn vader en het risico dat daaruit voor eiser zou voortvloeien. Ook stroken eisers verklaringen niet met hetgeen bekend is uit algemene bronnen, zoals ÖRK/ACCORD: Landbericht Nigeria 2004 en uit ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. Het is op grond van eisers verklaringen niet aannemelijk dat eisers vader mogelijk zou zijn gedood wegens zijn voorgenomen terugtreding. Tevens blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij zijn vader zou moeten opvolgen. Het is bovendien bevreemdend dat eiser een voorschrijdend inzicht heeft verworven over de Alawo Opa. Zijn verklaring hiervoor (het gebruik van internet) kan niet worden gevolgd, omdat hij ook eerder al informatie (van ACCORD) heeft overgelegd, waaruit blijkt wat de structuur was van de Ogboni en de functie van de apena daarin. Bovendien heeft eiser geen informatie overgelegd over de dood van zijn vader, terwijl de dood van een dergelijk belangrijk persoon veel stof zou hebben doen opwaaien. Eisers verklaringen over zijn gestelde vrees voor vervolging van de zijde van de Ogboni zijn derhalve niet geloofwaardig. Naast de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen, heeft bij de beoordeling van de asielaanvraag een rol gespeeld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
Verweerder heeft eiser in dezelfde beschikking ongewenst verklaard, omdat hij is veroordeeld wegens een aantal misdrijven gepleegd op 15 september 2005 (artt. 310 en 311 Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van 144 dagen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, is onvoldoende om niet tot ongewenstverklaring over te gaan. Toetsing aan verblijfsverlenging in plaats van verlening, zoals eiser stelt, is niet aan de orde. Immers, ook bij de eerdere beslissingen, die zijn ingetrokken, is geen verblijfsvergunning verleend.
2.3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerders conclusie in redelijkheid geen stand kan houden. Met betrekking tot het ontbreken van documenten heeft eiser aangevoerd dat verweerder in de eerste afwijzende asielbeschikking dit punt wel heeft tegengeworpen, in de tweede beschikking niet en in thans bestreden beschikking weer wel. Deze willekeurige manier van beslissen is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierbij is gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem van 1 december 2006 (Awb 05/38254). Ook inhoudelijk kan niet worden volgehouden dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten aan eiser kan tegenwerpen. Hierbij is verwezen naar de zienswijze. Ook met betrekking tot de positieve overtuigingskracht is verwezen naar de zienswijze en is aangevuld dat eiser zijn verklaring uit 2003, dat de Alawo Opa en de Ogboni niet dezelfde gemeenschap zijn, in 2006 heeft genuanceerd door te stellen dat het een subgenootschap is. Eiser maakt in dit verband een vergelijking met de IRA en Sinn Fein in Noord-Ierland. Verweerders stelling dat eisers verklaringen over de Alawo Opa niet overeenkomen met de algemene berichtgeving, kan niet kloppen omdat in die berichtgeving niet gesproken wordt over de Alawo Opa. Eisers gemachtigde merkt over de gestelde voorschrijdende kennis op, dat het stuk van ACCORD in het Duits is opgesteld (dat eiser niet kan lezen) en dat de gemachtigde dit heeft overgelegd, niet eiser zelf. De opmerking dat, als eiser dan zoveel kennis heeft vergaard over de Ogboni, het dan in de rede had gelegen dat hij met berichten was gekomen die de dood van zijn vader vermelden, is cynisch en juridisch niet adequaat. Het is voorts vreemd dat hem een gebrek aan kennis wordt verweten over een onderwerp waarover hij heeft aangegeven niet veel te weten. Nog vreemder is het dat eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaring dat de Ogboni en de Alawo Opa niet hetzelfde zijn, maar dat zijn verklaringen over de Alawo Opa wel worden afgezet tegen de Ogboni en dat zijn informatie niet strookt met wat bekend is over de Ogboni. Naar aanleiding van de opmerking dat wraak in het algemeen niet zo bloedig zou zijn, heeft eiser het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van 2005 geciteerd en opgemerkt dat deze informatie haaks lijkt te staan op de overweging dat wraak beperkt zou worden en niet zo bloedig zou zijn. Op die grond kan derhalve niet getwijfeld worden aan eisers verklaringen. In verband met de vlucht en over het lot van mevrouw [naam] in combinatie met de al dan niet bloeddorstige methoden van de Alawo, verwijst eiser naar de zienswijze. Overigens heeft eiser nimmer verklaard te vrezen van de zijde van de Ogboni. De beschikking is onvoldoende gemotiveerd en ten onrechte is afgezien van een inhoudelijke beoordeling. Artikel 3 EVRM verzet zich tegen uitzetting van eiser naar Nigeria.
Beoordeling van het beroep
2.4. De rechtbank overweegt dat, gelet op onder meer de uitspraak van de ABRS van 6 juli 2006, eerst aan de orde dient te komen of verweerder heeft kunnen overgaan tot ongewenstverklaring van eiser.
2.5. Op grond van artikel 67, eerste lid, onder c, Vw 2000, kan de Minister de vreemdeling ongewenst verklaren, indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l.
2.6. De rechtbank stelt vast dat in dit kader niet in geschil is dat verweerder op grond van de openbare orde heeft kunnen overgaan tot ongewenstverklaring van eiser. In geschil is of artikel 3 EVRM zich verzet tegen uitzetting van eiser. Gelet hierop volgt een inhoudelijke beoordeling van eisers relaas.
2.7. Ten aanzien van eisers argument met betrekking tot willekeur, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft tegen het ontbreken van documenten aangevoerd dat verweerder dit, als ook de geloofwaardigheid in zijn geheel, in de eerste beschikking van 29 oktober 2003 wel heeft tegengeworpen, maar in het tweede voornemen en de tweede beschikking van 19 december 2005 niet. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verweerder ingevolge artikel 6:18 Awb de bevoegdheid heeft om besluiten in te trekken dan wel te wijzingen, verweerder niet zonder reden en zonder meer zijn standpunt kan (blijven) wijzigen. Een aanleiding tot wijzigen van een standpunt kan, bijvoorbeeld overeenkomstig artikel 3.119 Vreemdelingenbesluit, gelegen zijn in informatie die later bekend is geworden of, naar aanleiding van een zienswijze anders wordt beoordeeld. De aanleiding voor verweerder om de beschikking van 19 december 2005 in te trekken is nimmer duidelijk geworden, maar kan niet gelegen zijn in het aanvullend gehoor van 28 augustus 2006, nu dit gehoor heeft plaatsgevonden nádat verweerder de beschikking op 28 juni 2006 heeft ingetrokken. Bovendien is tijdens het aanvullend gehoor van 28 augustus 2006 niet ingegaan op het ontbreken van documenten, zodat hierin geen aanleiding voor verweerder gelegen kan zijn om het standpunt inzake artikel 31, eerste lid, onder f, Vw te wijzigen. Nu er geen aanwijsbare aanleiding is geweest om het standpunt in de tweede beschikking, waarin het relaas geloofwaardig is bevonden, te wijzigen, is deze handelwijze naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het rechtszekerheids- dan wel vertrouwensbeginsel. Tenslotte wordt nog verwezen naar de uitspraak van de ABRS van 27 juli 2005 (JV 2005, 356), waarin is geoordeeld dat, nadat een besluit was vernietigd door de rechtbank, het de minister niet vrij stond om de vreemdeling aanvullend te horen en naar aanleiding van de daarbij aan het licht gekomen tegenstrijdigheden te concluderen dat het relaas ongeloofwaardig is. Hoewel in de aangehaalde uitspraak van 27 juli 2005 de beschikking is vernietigd en in onderhavige zaak de beschikking door verweerder zelf is ingetrokken, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om anders te concluderen. Verweerders standpunt over de geloofwaardigheid, waaronder het toerekenbaar ontbreken van documenten, kan derhalve niet langer stand houden.
2.8. Gelet op het voorgaande en door enkel in te gaan op de geloofwaardigheid van eisers verklaringen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat artikel 3 EVRM geen beletsel vormt voor eisers uitzetting.
2.9. Het beroep met betrekking tot de ongewenstverklaring (Awb 07/12129) is derhalve gegrond. De bestreden beschikking van 21 februari 2007 dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheids- dan wel vertrouwensbeginsel.
2.10. Gelet op de eerder genoemde vaste jurisprudentie van de ABRS, onder meer in de uitspraak van 6 juli 2006, heeft eiser eerst belang bij beoordeling van zijn asielverzoek, indien het besluit tot ongewenstverklaring wordt ingetrokken of vernietigd, of als de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Hoewel de bestreden beschikking wordt vernietigd, is hiermee de ongewenstverklaring nog van kracht. Immers, de beschikking in primo van 22 januari 2007 blijft in stand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser derhalve geen belang bij een beoordeling van het beroep tegen de afwijzende asielbeslissing.
2.11. Het beroep in de asielprocedure is derhalve niet-ontvankelijk
2.12. In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met
inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
De rechtbank
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer 07/12129 gegrond;
- vernietigd de beschikking van 21 februari 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan de griffier en het griffierecht ad € 143,- aan eiser dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer 07/3791 niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 7 september 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.