RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Burundese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
gemachtigde: M. Grimm, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Minister van Justitie,
daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.M. Kelderman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 24 april 2006 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 17 oktober 2006 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Bij beroepschrift van 13 november 2006 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 juni 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiseres heeft eerder, te weten op 26 mei 2003, een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij beschikking van 6 april 2004 is deze aanvraag niet ingewilligd. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zuthpen, heeft bij uitspraak van 6 januari 2006 (Awb 04/20812) het hiertegen gerichte beroep van 4 mei 2004 ongegrond verklaard. Daarmee is de beslissing op de aanvraag van 26 mei 2003 onherroepelijk geworden. Vervolgens heeft eiseres op 24 april 2006 wederom een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag bij beschikking van 17 oktober 2006 is afgewezen. Laatstgemelde beschikking ligt thans ter beoordeling voor.
2.2. Eiseres heeft aan haar, thans aan de orde zijnde, herhaalde aanvraag van 24 april 2006 ten grondslag gelegd dat zij tijdens de vorige procedure weliswaar heeft gelogen, maar dat zij wel de waarheid heeft gesproken over haar identiteit en nationaliteit. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij een identiteitskaart, een nationaliteitsverklaring en een geboorteakte overgelegd. Daarnaast heeft zij een ander asielrelaas naar voren gebracht. Samengevat houdt dit in dat zij circa twee jaar gedetineerd is geweest zonder vorm van proces en dat zij gedurende die periode regelmatig is verkracht door de bewakers. Zij heeft in de eerste procedure niet de waarheid verteld, omdat zij onder druk stond van de reisagent. Deze reisagent had eiseres bevolen zich uit te geven als haar zus en zij verbleven derhalve in hetzelfde AZC.
2.3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen omdat er geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiseres. Gelet op de documentatie wordt niet langer getwijfeld aan de identiteit en de Burundese nationaliteit van eiseres. Dit laat onverlet dat niet is aangetoond dat eiseres niet de Rwandese nationaliteit zou bezitten, nu zij gereisd is met een Rwandees paspoort op haar naam. Of dit paspoort wel of niet vals is, eiseres heeft tijdens de eerste procedure moedwillig gelogen. Weliswaar heeft eiseres verklaard dat dit paspoort niet van haar is, maar dat dit is gebruikt door de reisagent tijdens haar reis van Burundi, via Kenia naar Nederland. Eiseres heeft hierover voorts verklaard dat zij met de KLM is gevlogen en dat de reis ongeveer vier uur heeft geduurd. Deze verklaringen zijn niet onderbouwd met documenten. Bovendien is uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (KMar) gebleken dat de reiziger met het hiervoor genoemde Rwandese paspoort met een KLM-vlucht uit Johannesburg is gekomen en dat dit een non-stop vlucht betreft die is aangekomen op 25 mei 2003. Dit komt niet overeen met de verklaringen van eiseres.
Voorts valt niet in te zien dat eiseres bij binnenkomst in Nederland niet de waarheid kon vertellen. De verklaring dat zij hiertoe gedwongen werd door de reisagent is volstrekt onvoldoende. Zij heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Nu zij zelf de bescherming van de Nederlandse autoriteiten heeft ingeroepen, mag van haar verwacht worden dat zij dat doet met gebruikmaking van alle mogelijke documentatie en onder verklaring van de waarheid. Eiseres heeft geen documenten overgelegd ter ondersteuning van haar asielrelaas, noch heeft zij haar verklaringen op andere wijze geconcretiseerd. Niet valt in te zien dat thans wel geloof moet worden gehecht aan haar asielrelaas. Dit klemt te meer nu er nog immer tegenstrijdigheden zijn in haar relaas. Er is geen aanleiding om eiseres in het bezit te stellen van een reguliere verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid of inherente afwijkingsbevoegdheid.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, ondanks dat verweerder de aanvraag niet onder verwijzing naar de vorige, in rechte vaststaande beschikking, op grond van artikel 4:6 Awb heeft afgewezen, de rechtbank dient te toetsen of eiseres nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Dit is, aldus verweerder, niet het geval.
2.4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking onjuist is, nu deze in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Eiseres heeft in beroep een brief overgelegd van de psychiater van 13 november 2006, waaruit haar zwakke geestestoestand blijkt. Daarnaast is een brief van de arts van het MOA van 7 november 2006 en van het RIAGG van 20 oktober 2006 overgelegd. Uit deze stukken blijkt eveneens de zwakke en labiele geestestoestand van eiseres, alsmede suïcidale neigingen, volgens de behandelaars afkomstig en resulterende uit de ervaringen in het verleden.
De nationaliteit en identiteit van eiseres zijn niet in geschil. Eiseres is derhalve benadeeld, nu zij een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000 had moeten krijgen. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat de situatie in de provincie waar eiseres vandaag komt, nog categoriaal beschermenswaardig wordt geacht. Eiseres ontkent moedwillig te hebben gelogen en verwijst naar haar zwakke geestestoestand, ook al in 2003. Dat zij destijds in het Frans is gehoord, wordt hierdoor ook in een ander licht geplaatst. Eiseres heeft haar relaas, gelet op haar geestestoestand en gezien de taalbarrière, tijdens de eerste procedure, niet goed kunnen doen. Het relaas is wel geloofwaardig. Eiseres ziet niet in wat er ongeloofwaardig is aan het relaas, zoals zij dat daadwerkelijk heeft meegemaakt. Het is consistent met hetgeen overigens bekend is over het land van herkomst. Daarnaast is de rapportage van de psychiater van belang. Overigens laat de vraagstelling van verweerder, en de weergave van de antwoorden, over de reis te wensen over en leidt het niet eenduidig tot de conclusie van verweerder. Voorts wijst eiseres er op, dat zij een kind is uit een etnisch gemengd huwelijk, terwijl er nog immer een etnische conflict bestaat tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. Het kan niet worden uitgesloten dat de discriminatie nog voortduurt, en dat dit voor eiseres een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om te kunnen functioneren. Eiseres komt derhalve in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw 200. Ook heeft eiseres haar vrees voor vervolging van de zijde van de autoriteiten aannemelijk gemaakt. Zij loopt bij terugkeer het reële risico om te worden onderworpen aan onmenselijke en vernederende behandelingen. In redelijkheid kan van eiseres niet worden verwacht dat zij terugkeert. Ten slotte heeft eiseres een beroep gedaan op de inherente afwijkingsbevoegdheid dan wel discretionaire bevoegdheid.
Beoordeling van het beroep
2.5. Vooropgesteld moet worden dat met de uitspraak van 6 januari 2006 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, in rechte is komen vast te staan dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling, dat eiseres bij uitzetting naar Burundi geen reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat evenmin sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die tot verblijfsaanvaarding nopen. De aanvraag van 24 april 2006, die thans ter beoordeling voorligt, wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ingevolge voormeld artikel 1, aanhef en onder f, Vw 2000 wordt onder ‘herhaalde aanvraag’ verstaan: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, Awb kan worden afgewezen.
2.6. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2.7. Ter beoordeling aan de voorzieningenrechter staat, gelet op de vaste lijn in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), slechts of eiseres ter onderbouwing van haar aanvraag van 24 april 2006 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om terug te komen op de rechtens onaantastbare beschikking van . De ABRS merkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve gelet op artikel 31, eerste lid, Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
2.8. De rechtbank overweegt het volgende. Eiseres heeft thans een identiteitskaart, nationaliteitsverklaring en een geboorteakte overgelegd, waarvan de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard dat deze zeer wel mogelijk echt zijn. Verweerder is op grond hiervan uitgegaan van de Burundese nationaliteit van eiseres. Weliswaar heeft eiseres op grond van deze, waarschijnlijk authentieke, documenten bewijs geleverd met betrekking tot haar eerdere verklaringen, de vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of eiseres deze documenten eerder had kunnen overleggen en of zij haar andere asielrelaas eerder naar voren had kunnen brengen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar identiteitskaart eerder had kunnen overleggen. Eiseres heeft deze kaart uiteindelijk in de tas van de reisagent gevonden en deze meegenomen naar Schotland, terwijl zij er ook voor had kunnen kiezen om deze op dat moment aan de Nederlandse autoriteiten te overleggen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat zij haar nationaliteitskaart en geboorteakte eerder had kunnen overleggen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij deze documenten opnieuw heeft aangevraagd bij de Burundese autoriteiten. Eiseres heeft niet aangevoerd dat er een beletsel bestond om deze documenten eerder aan te vragen bij de Burundese autoriteiten. Voorts had eiseres ook zonder documenten haar tweede asielrelaas direct naar voren kunnen brengen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft om aan de Nederlandse autoriteiten de waarheid, de kern van haar relaas, te vertellen, ondanks de druk van de reisagent en ondanks haar labiele geestestoestand. Volgens jurisprudentie van de ABRS, onder meer in de uitspraken van 16 mei 2002 (JV 2002/222) en van 9 maart 2007 (JV 2007, 213) mag van de vreemdeling worden gevergd dat hij of zij in de eerste procedure op enigerlei wijze, hoe summier ook, gewag maakt van het trauma, van de achtergrond of oorzaken daarvan en van zijn onvermogen om daarover nader te verklaren. Weliswaar heeft zij tijdens de eerste procedure ook gesproken over verkrachting, maar zij heeft later haar gehele relaas herroepen. Er kan derhalve niet op grond van de verklaringen tijdens de gehoren van de eerste procedure worden aangenomen dat zij gewag heeft gemaakt van een trauma of van mogelijke problemen om te verklaren over haar werkelijke asielmotieven. Evenmin is gebleken dat eiseres hiertoe onvoldoende gelegenheid heeft gekregen. Dat zij in het Frans is gehoord, kan wellicht moeilijker zijn geweest voor eiseres, maar het neemt niet weg dat eiseres destijds een geheel ander relaas heeft verteld. Uit de brieven van het MOA van 7 november 2006 en van het RIAGG van oktober 2006 blijkt weliswaar dat eiseres leidt aan een posttraumatisch stress-syndroom, maar dit neemt niet weg dat zij tijdens haar eerste nader gehoor in het geheel geen gewag van heeft gemaakt van de gebeurtenissen zoals zij die thans stelt. Uit deze brieven blijkt bovendien niet dat eiseres destijds niet in staat zou zijn geweest om haar werkelijke relaas naar voren te brengen. De stelling dat eiseres een kind is uit een gemengd huwelijk komt thans voor het eerst naar voren. Ook deze stelling had eiseres eerder, tijdens haar eerste procedure, naar voren kunnen brengen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres geen nova aan haar tweede asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd.
2.9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.10. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 21 september 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.