ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6768

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/28191
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de late indiening van een verlengingsaanvraag voor een verblijfsvergunning in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de late indiening van een verlengingsaanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiseres, een vreemdeling van Egyptische nationaliteit, had op 7 september 2005 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, terwijl haar vorige vergunning op 27 januari 2005 was verlopen. De rechtbank oordeelde dat de late indiening aan eiseres was toe te rekenen, omdat zij op de hoogte was van de afloop van haar verblijfsvergunning en het haar eigen verantwoordelijkheid was om tijdig een verlengingsaanvraag in te dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag meer dan zes maanden na de afloop van de vorige verblijfsvergunning was ingediend, wat in beginsel als een aanvraag om eerste toelating wordt beschouwd. Eiseres en haar ouders stelden dat zij niet tijdig waren geïnformeerd over de noodzaak tot verlenging, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de late indiening te rechtvaardigen. De rechtbank verwees naar het beleid in de Vreemdelingencirculaire, waarin staat dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor tijdige indiening van de aanvraag.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder terecht had geoordeeld dat de late indiening aan eiseres was toe te rekenen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing hadden moeten leiden. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van vreemdelingen met betrekking tot hun verblijfsvergunningen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van verlengingsaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 06/28191
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Ministerie van Justitie,
daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 7 september 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel ‘gezinshereniging bij ouders’. Verweerder heeft bij beschikking van 23 februari 2006 de aanvraag ingewilligd en eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning vanaf 7 september 2005 tot 1 februari 2007.
1.2. Eiseres heeft daartegen op 21 maart 2006 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 11 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij beroepschrift van 8 juni 2006 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 10 mei 2007. Eiseres verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de verblijfsvergunning verleend met ingang van 7 september 2005. Nu de vorige verblijfsvergunning van eiseres is verlopen op 27 januari 2005, heeft eiseres een zogenaamd ‘verblijfsgat’. Eiseres heeft immers niet tijdig de verlenging van haar verblijfsaanvraag ingediend. De reden die eiseres hiervoor heeft aangedragen is niet verschoonbaar geacht. Eiseres was immers op de hoogte van het verlopen van haar verblijfsvergunning doordat dit in de beschikking van 6 juli 2004 was vermeld. Het is vervolgens de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om tijdig de aanvraag voor verlenging in te dienen.
2.2. Eiseres, dan wel haar ouders, hebben zich op het standpunt gesteld dat de late indiening van de verlengingsaanvraag niet aan hen te wijten is. Aan eiseres is nimmer een verblijfsdocument verstrekt waaruit de geldigheidsduur zou blijken. Ook zijn haar geen formulieren toegestuurd voor de verlenging, terwijl dit bij de andere gezinsleden wel het geval is geweest. Verweerder heeft beide punten erkend. Het ligt daarom niet voor de hand dat verweerder wijst op de eigen verantwoordelijkheid van (de ouders van) eiseres. Aan eiseres is vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning in het tijdvak 1 juli 2004 tot 1 januari 2006 geen huursubsidie toegekend.
Beoordeling van het beroep
2.3. Op grond van artikel 26, tweede lid Vw 2000 wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt. Ingevolge artikel 26, derde lid Vw 2000, kan, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
2.4. Uit artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) blijkt dat de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, tijdig is ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
2.5. In B1/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is de termijnoverschrijding nader uitgelegd. Hierin is onder meer vermeld dat een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, in beginsel wordt aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk. De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag, desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling door de overheid niet is gewezen op de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning binnenkort afloopt en dat verlenging moet worden gevraagd, komt in dit verband geen betekenis toe.
2.6. Niet in geding is dat de aanvraag op 7 september 2005, ruim acht maanden na de beëindiging van de vorige verblijfsvergunning, is ingediend. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of de late indiening van de verlengingsaanvraag aan eiseres kan worden toegerekend. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geding is dat het beleid, zoals verwoord in B1/5.1 Vc 2000, redelijk is.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de late indiening – buiten de redelijke termijn van zes maanden– van de verlengingsaanvraag aan eiseres is toe te rekenen. Verwezen wordt naar het beleid in B1/5.1 Vc 2000, waaruit blijkt dat het argument van eiseres, dat verweerder de verlengingsformulieren niet heeft toegezonden, geen betekenis toekomt. Dat aan eiseres geen verblijfsdocument is uitgereikt, is niet van doorslaggevende betekenis, nu in de beschikking van 6 juli 2004 de einddatum van de verblijfsvergunning genoemd, zodat het kenbaar was voor eiseres (dan wel haar ouders) wanneer haar verblijfsvergunning zou verlopen. De omstandigheid dat aan de overige gezinsleden wel de benodigde formulieren zijn toegestuurd, is niet zo bijzonder dat verweerder van het beleid had moeten afwijken. Van eiseres, dan wel haar ouders, had verwacht mogen worden dat zij in elk geval binnen de redelijke termijn van zes maanden initiatief hadden genomen met betrekking tot de verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres. De feiten zijn voldoende duidelijk geweest op het moment van de beslissing op bezwaar, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank heeft kunnen afzien van horen. Voor het overige zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing hadden moeten leiden.
2.8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de verblijfsvergunning heeft verleend met ingang van 7 september 2005.
2.9. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.10. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 21 mei 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: