RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/1131 van:
[eiser],
h.o.d.n. Rederij Waddenstransport,
wonende te Terschelling,
eiser,
procureur mr E. Grabandt,
advocaat mr T.H. Pasma te Harlingen,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J. Bootsma,
aan wiens zijde zich heeft gevoegd:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Terschellinger Stoomboot Maatschappij,
gevestigd te Terschelling,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mrs. J.A. van der Kolk en M.J.J.M. Essers te Rotterdam,
Partijen worden hierna onderscheidenlijk genoemd Waddentransport, de Staat en TSM.
1. Het verloop van de procedure
Waddentransport heeft de Staat gedagvaard tegen de zitting van 10 oktober 2007.
TSM heeft verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Zowel Waddentransport als de Staat hebben aangeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Vervolgens is het verzoek toegewezen omdat TSM er voldoende belang bij heeft en de vereiste spoed bij dit kort geding alsmede de goede procesorde in het algemeen niet in de weg staan aan toewijzing van het verzoek.
Na behandeling van de zaak ter zitting hebben partijen vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter heeft spoedshalve op 16 oktober 2007 mondeling uitspraak gedaan, welke uitspraak is neergelegd in een uittreksel audiëntieblad. Het onderstaande vormt de schriftelijke uitwerking van het vonnis.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 oktober 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Waddentransport biedt al sedert 25 jaar vraaggestuurde vrachtvervoersdiensten aan van Harlingen naar Vlieland en Terschelling en vice versa.
2.2. Op 17 september 1987 heeft TSM een overeenkomst gesloten met de Staat en de gemeenten Vlieland en Terschelling met betrekking tot de verzorging van het vervoer van personen en voertuigen per veerboot naar en van de eilanden. TSM heeft zich daarbij verplicht een bepaalde dienstregeling en bepaalde tarieven te hanteren. De Staat heeft zich daartegenover verplicht aan TSM het uitsluitend gebruik toe te staan van de Rijksaanleginrichtingen te Harlingen, Terschelling en Vlieland.
2.3. Met betrekking tot de lijn Harlingen - Vlieland hebben TSM, de Staat en de gemeente Vlieland op 20 juni 2006 een nieuwe overeenkomst, het openbare dienstcontract (hierna: ODC) gesloten. Daarin zijn partijen overeen gekomen dat TSM ervoor zorg draagt dat zij "gedurende het gehele jaar volgens een dienstregeling de bootdienst (met reguliere dienst en een sneldienst) onderhoudt tussen Harlingen en Vlieland voor het vervoer van personen, hun bagage en hun vervoermiddelen en dat zij tevens roll on-roll off goederenvervoer accepteert". Verder zijn daarin de afspraken neergelegd ten aanzien van de door TSM te hanteren tarieven, de frequentie van het aantal afvaarten, het serviceniveau etc. Op grond van de overeenkomst heeft TSM het recht gebruik te maken van de Rijksbruggen, Rijksaanleginrichtingen (hierna: de aanleginrichtingen) en haventerreinen die op de bij het contract behorende bijlagen zijn aangegeven.
2.4. In artikel 5.3 van het ODC is opgenomen:
"Verzoeken van derden voor het gebruik van de in artikel 5.1 bedoelde bruggen/aanleginrichtingen en haventerreinen worden afgewezen indien dit gebruik de bootdienst in fysieke zin in gevaar zal brengen of feitelijk zal hinderen en/of de uitoefening van dit openbare-dienstcontract zal belemmeren. Een dergelijk verzoek wordt verder getoetst aan de uitgangspunten voor medegebruik die zijn opgenomen in bijlage 5 van deze overeenkomst. De minister legt een dergelijk verzoek alsmede de voorgenomen beslissing voor aan TSM en de commissie bootdiensten als bedoeld in artikel 9. Alleen schriftelijke verzoeken van derden worden in behandeling genomen."
artikel 5.4 luidt:
"Voor het gebruik van de in artikel 5.1 bedoelde bruggen/aanleginrichtingen en haventerreinen treft TSM met de Staat der Nederlanden/Dienst der Domeinen en met de gemeente een privaatrechtelijke regeling waarbij het uitgangspunt is dat een marktconforme vergoeding wordt berekend. Met derden, aan wie de burggen/aanleginrichtingen en/of haventerreinen in gebruik worden gegeven, treffen de Staat der Nederlanden/Dienst der Domeinen en de gemeente een privaatrechtelijke regeling analoog aan die met TSM is getroffen, waarbij de marktconforme vergoeding op de dezelfde principes is gebaseerd. De minister en de gemeente houden toezicht op het gebruik van de bruggen/aanleginrichtingen en de haventerreinen."
en artikel 9.1 luidt:
"De partijen en de gemeente Vlieland stellen een commissie bootdiensten in voor het vervoer van en naar Vlieland en Terschelling, bestaande uit vertegenwoordigers van de partijen en de gemeente Vlieland."
2.5. In bijlage 5 zijn de uitgangspunten neergelegd voor medegebruik van de onderhavige aanleginrichtingen en haventerreinen in de veerhavens.
2.6. Met betrekking tot de lijn Harlingen - Terschelling hebben TSM, de Staat en de gemeente Terschelling (nog) geen ODC gesloten. Bij brief van 19 juni 2006 heeft de Staat aan de burgemeesters van de Waddeneilanden onder meer medegedeeld dat voor toekomstige regelingen voor het vervoer van en naar de overige Waddeneilanden (waaronder Terschelling) de in het ODC neergelegde uitgangspunten wat hem betreft zullen gelden.
2.7. Met betrekking tot de achter voormelde aanleginrichtingen liggende haventerreinen heeft TSM een erfpachtcontract gesloten met het Ministerie van Financiën (hierna: Domeinen).
2.8. Thans is bij de Staat door de Eigen Veerdienst Terschelling een aanvraag ingediend tot medegebruik van de aanleginrichtingen op Terschelling en Vlieland alsmede te Harlingen ten behoeve van een personenveerdienst. Ook ligt er een aanvraag van de Noord-Nederland, het vrachtschip van TSM, tot medegebruik ten behoeve van een geregelde vrachtveerdienst. Daarnaast is sprake van een aanvraag van Waddentransport tot medegebruik ten behoeve van onregelmatig (zg. vraaggestuurd) vrachtvervoer. Het betreft hier een structurele invulling van de met betrekking tot de aanleginrichtingen bestaande restcapaciteit.
2.9. Voormelde aanvragen zijn door de Staat in de vergadering van de commissie bootdiensten van 5 april 2007 aan de orde gesteld. In de periode daarna hebben partijen gediscussieerd over de nadere voorwaarden die aan dit medegebruik dienden te worden gesteld. In dit verband is van de zijde van de Staat bij e-mail van 24 mei 2007 aan leden van de commissie bootdiensten bericht:
"(...) Vanuit de intentie van partijen om in het dossier medegebruik snel duidelijkheid te brengen en met als doel nog vóór de zomervakanties de gewenste snelle beslissing m.b.t. de restcapaciteit te kunnen nemen, ben ik momenteel bezig om de conceptbeslissingen op de aanvragen medegebruik aan te passen. (...)
In de commissie bootdiensten is daarnaast afgesproken dat een passage aan de beslissingen zou worden toegevoegd zodat duidelijker blijkt dat pas van daadwerkelijk medegebruik sprake kan zijn nadat ook het operationele en logistieke proces op het veerhaventerrein goed "geborgd" is. (...)
In de nieuwste versie van de conceptbeslissing heb ik de volgende (...) alinea opgenomen(...) Nogmaals: doel van deze passage is te benadrukken dat pas van daadwerkelijk medegebruik sprake kan zijn nadat ook het walproces goed geborgd is. Verder zal het U opvallen dat ik alvast een voorschot heb genomen op het gesprek dat we binnenkort met Domeinen zullen voeren inzake de kwestie erfpacht en de gebruiksovereenkomsten. (...)".
2.10. Het door de Staat op 2 juli 2007 geplande driehoeksoverleg (tussen partijen en Domeinen) is op 28 juni 2007 afgezegd door de Staat in verband met een kort geding procedure die door TSM jegens de Staat is aangespannen tegen de beslissing van de Staat om Waddentransport het medegebruik van de aanleginrichtingen en het haventerrein te Harlingen en Terschelling toe te staan in de periode van 2 juli tot en met 6 juli 2007 ten behoeve van het overvaren van zwaar materieel van en naar Terschelling.
2.11. Bij vonnis van op 2 juli 2007 (rolnummer KG 07-790), heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de Staat verboden voormeld gebruik van de aanleginrichtingen in de periode 2 juli tot en met 6 juli 2007 aan Waddentransport toe te staan totdat tussen de Staat en TSM over de condities van dat gebruik, in het bijzonder met betrekking tot het toezicht en de aansprakelijkheid ten aanzien van het operationele en logistieke proces op het veerhaventerrein, overeenstemming bestaat. Daartoe werd onder meer overwogen:
"4.6. Eiseres [TSM, toevoeging voorzieningenrechter] heeft verder onweersproken gesteld dat zij tegenover Domeinen op grond van haar erfpachtcontract aansprakelijk is voor elke vorm van beschadiging, bodemverontreiniging e.d. en dat in die contracten niet wordt voorzien in enige vorm van medegebruik door een derde. Zeker waar het gaat om een transport als het onderhavige, 140 meter aan materieel (walsen, asfaltvoertuigen, bouwketen, vrachtwagens gevuld met asfalt en pek etc.), kan eiseres met recht stellen dat zij er belang bij heeft dat concrete afspraken over borging van het operationele en logistieke proces zowel ten aanzien van de Rijksaanleginrichtingen als ook op het veerhaventerrein worden gemaakt, in het bijzonder met betrekking tot het toezicht op het gebruik, de aansprakelijkheid voor eventuele schade en de wijze waarop, indien sprake is van schade, binnen zeer korte termijn in het herstel kan worden voorzien. Uit de thans overgelegde stukken blijkt dat gedaagde dit belang op zichzelf onderkent. Immers naar aanleiding van de vergadering van de commissie bootdiensten van 5 april 2007 zijn partijen juist op deze punten met elkaar in gesprek. (...)."
2.12. Waddentransport heeft ten behoeve van voormeld asfalttransport vervolgens geen gebruik gemaakt van de aanleginrichtingen.
2.13. Bij brief van 31 juli 2007 heeft Waddentransport verzocht het gebruik van de aanleginrichting en het haventerrein te Harlingen en Terschelling toe te staan in verband met het transport naar en van Terschelling van kermisattracties ten behoeve van de kermis op Terschelling in de periode 9 tot en met 12 oktober 2007 en 21 tot en met 24 oktober 2007.
2.14. In het overleg van de commissie bootdiensten van 3 september 2007 is dit verzoek door de Staat aan de orde gesteld, waarbij de Staat heeft aangegeven voornemens te zijn positief te reageren op dit verzoek. In het (concept)verslag staat vervolgens vermeld, voor zover van belang:
"De gemeente Terschelling wijst erop dat RWS in haar eigen schrijven d.d. 3 augustus 2007 het volgende opmerkt: "Voordat sprake kan zijn van daadwerkelijk medegebruik moet naast de verdeling van de restcapaciteit ook het systeem van beheer en toezicht worden aangepast aan het medegebruik en de privaatrechtelijke regeling van het medegebruik door Domeinen zijn ingevuld". Hieruit volgt, dat er op dit moment niet aan het verzoek van Waddentransport kan worden meegewerkt, aldus de gemeente. De overige leden van de commissie ondersteunen dit standpunt. RWS zal een en ander dienovereenkomstig aan Waddentransport mededelen."
2.15. Op 4 september 2007 heeft de Staat telefonisch aan Waddentransport medegedeeld dat het verzoek tot medegebruik is afgewezen, hetgeen bij brief van 23 september 2007 van de zijde van de Staat schriftelijk is bevestigd.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Waddentransport vordert, zakelijk weergegeven:
1. de Staat te veroordelen binnen 4 weken na dit vonnis te beslissen op het verzoek van Waddentransport van 24 februari 2003 tot structureel medegebruik van de aanleginrichtingen en haventerreinen op Vlieland, Terschelling en in Harlingen, een en ander op verbeurte van een dwangsom;
2. primair: de Staat te veroordelen Waddentransport toe te laten tot het gebruik van de haventerreinen en aanleginrichtingen zolang de Staat nog niet op voormeld verzoek heeft beslist,
subsidiair: de Staat te veroordelen Waddentransport toe te laten tot het gebruik van de haventerreinen en aanleginrichtingen op Terschelling en te Harlingen voor de periode 9 oktober tot en met 24 oktober 2007 in verband met het aan- en afvoeren van kermisattracties,
primair zowel als subsidiair op verbeurte van een dwangsom;
3. voor zover het onder 2 primair wordt afgewezen, de Staat te veroordelen om TSM en Rederij G. Doeksen en Zn. het gebruik van de aanleginrichtingen in Harlingen en op Vlieland en Terschelling ten behoeve van het vrachtschip de Noord Nederland te verbieden, op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
Daartoe voert Waddentransport, samengevat, het volgende aan.
Tot 2002 heeft Waddentransport het vrachtvervoer verricht door middel van het vrachtschip de Challenger. Laden en lossen vond plaats door middel van een kraan die op het schip was gesitueerd. Daarmee konden goederen worden geladen en gelost aan de diverse laadwallen te Terschelling, Vlieland en Harlingen. Omstreeks 2002 heeft Waddentransport een zogeheten roll on -roll over schip de Terschelling Bank aangeschaft waarmee het vervoer van goederen van en naar de eilanden is voortgezet. Ten behoeve van dit schip heeft Waddentransport op 24 februari 2003 aan de Staat verzocht hem toestemming te verlenen gebruik te mogen maken van onderhavige aanleginrichtingen. Het betreffen hier beweegbare getijdenbruggen die het mogelijk maken om op elk uur van de dag te laden en te lossen. In de huidige situatie dient Waddentransport gebruik te maken van vaste kades, hetgeen betekent dat laden en lossen slechts kan plaatsvinden bij dood tij en dat dan gedurende een korte tijd. Voor het onderhavige transport heeft dit tot gevolg dat hij in de nacht van 10 op 11 oktober moet varen om het materieel ten behoeve van de kermis tijdig op Terschelling te kunnen lossen.
De monopoliepositie van TSM met betrekking tot de aanleginrichtingen beperkt het vrije vervoer van goederen en diensten en is in strijd met de Europese regelgeving. De Staat is zich hier ook van bewust en is sedert 2000 doende de overeenkomst met TSM aan te passen. Waddentransport heeft terzake een klacht ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit, welke zij uiteindelijk heeft ingetrokken omdat sedert juni 2006 in het ODC de spelregels zijn neergelegd waaraan een derde moet voldoen wil hij worden toegelaten tot dit medegebruik. Waddentransport heeft bij brief van 31 juli 2007 omstandig aangegeven dat hij aan alle gestelde criteria voldoet en overigens ook aan alle nadere voorwaarden van de Staat terzake wil voldoen. Kortom, niets staat eraan in de weg om op het oorspronkelijk verzoek tot medegebruik van Waddentransport te beslissen en de Staat handelt mitsdien onrechtmatig door dit nog steeds na te laten en Waddentransport aan het lijntje te houden. Vanaf maart 2008 wenst Waddentransport daarnaast een lijndienst van een of twee dagen op de eilanden te gaan uitvoeren. Daartoe moet hij thans investeringen gaan doen, in welk verband van de zijde van de Staat duidelijkheid dient te komen ten aanzien van zijn aanvraag.
In ieder geval dient Waddentransport toestemming tot medegebruik gegeven te worden ten behoeve van het onderhavige transport. Thans gaat het alleen nog maar om de afvoer van het kermismaterieel in de periode 21 tot 24 oktober 2007.
Daarnaast vervoert TSM met het vrachtschip de Noord Nederland al sedert 2002 geregeld vracht van en naar de eilanden, dit terwijl op de aanvraag van TSM ten behoeve van dit vervoer door de Noord Nederland ook nog niet is beslist. De Staat bevordert en continueert mitsdien een situatie waarin overduidelijk sprake is van oneerlijke concurrentie.
De Staat, gesteund door TSM, voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Staat Waddentransport toestemming dient te geven voor het structureel (mede)gebruik van de aanleginrichtingen in Harlingen, Terschelling en Vlieland, subsidiair voor het medegebruik ten behoeve van het vrachtvervoer van Waddentransport dat zal plaatsvinden van 21 oktober 2007 tot 24 oktober 2007.
4.2. TSM wordt niet gevolgd in haar stelling dat, zolang het ODC met betrekking tot de lijn Harlingen-Terschelling niet door alle betrokken partijen is ondertekend, TSM op basis van de overeenkomst uit 1987 vooralsnog een algeheel alleenrecht tot gebruik van de betreffende aanleginrichtingen heeft. Daargelaten dat, naar ter zitting is gesteld, de gemeente Terschelling het ODC binnenkort (ook) zal ondertekenen, heeft te gelden dat naar voorlopig oordeel de uitgangspunten met betrekking tot het (toestaan van) medegebruik, zoals neergelegd in het ODC in deze leidend dienen te zijn. Hierbij weegt mee dat de Staat alle betrokken partijen, waaronder de gemeente Terschelling, bij brief van 19 juni 2006 heeft medegedeeld dat voor toekomstige regelingen voor het vervoer van en naar de overige Waddeneilanden (waaronder Terschelling) de in het ODC neergelegde uitgangspunten wat hem betreft zullen gelden en dat ook in de discussies omtrent de invulling van het gebruik van de restcapaciteit door partijen hiervan is uitgegaan. De enkele omstandigheid dat de overeenkomst van 1987 door de Staat niet is opgezegd, doet aan het voorgaande niet af.
4.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Staat - mede vanuit haar publieke taak - waar het gaat om de veerverbindingen tussen Harlingen, Vlieland en Terschelling, met een groot aantal uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen rekening moet houden. Weliswaar dient de Staat uiteindelijk te beslissen over het medegebruik van de hem in eigendom toebehorende aanleginrichtingen, maar, zoals de Staat ook terecht stelt, die beslissingen zijn verbonden met onder meer de zorg voor het waarborgen van de reguliere (lijn-)verbindingen tussen de eilanden en het vasteland. Het is, in algemene zin gezegd, niet de taak van de voorzieningenrechter om deze belangen opnieuw tegen elkaar af te wegen. In zoverre zal de rechterlijke toetsing dus terughoudend dienen te zijn.
4.4. Evenmin staat ter discussie dat, zoals ook in het ODC is neergelegd, de aanleginrichtingen en haventerreinen mede bestemd zijn voor het gebruik door derden. De wijze waarop hieraan invulling kan worden gegeven is deels uitgewerkt in de artikelen 5.3. en 5.4. alsmede in bijlage 5 van het ODC. Daarnaast - hierover zijn partijen het op zichzelf genomen eens - dienen nog een aantal onderwerpen nader geregeld te worden te weten:
- het bepalen van de restcapaciteit, dat wil zeggen de tijd die resteert naast de dienstregeling van de reguliere veerdienst van TSM
- de verdeling van de restcapaciteit
- het uitwerken van het benodigde toezicht en beheer
- het uitwerken van de privaatrechtelijke regeling ten aanzien van de haventerreinen met Domeinen en/of de betrokken gemeenten.
4.5. Niet weersproken is dat sedert de uitspraak van 2 juli 2007 voormelde punten door de Staat en de betrokken partijen voortvarend ter hand zijn genomen. Zo heeft zowel op 3 september 2007 als op 8 oktober 2007 overleg met de commissie bootdiensten plaatsgevonden en staat een volgend overleg voor 12 november 2007 gepland. Inmiddels bestaat overeenstemming tussen de betrokken partijen over de verdeling van de restcapaciteit en is terzake een rangorde toegekend die is afgestemd met de betrokken gemeenten. Ook kan het toezichtplan ten behoeve van het medegebruik op korte termijn worden vastgesteld.
4.6. Knelpunt is op dit moment nog de privaatrechtelijke regeling van het medegebruik van met name de haventerreinen. Hieromtrent heeft overigens wel reeds overleg plaatsgevonden tussen Rijkswaterstaat en Domeinen. Dit heeft inmiddels tot een concepthuurovereenkomst geleid die in de vergadering van 8 oktober 2007 aan de commissie bootdiensten is voorgelegd en nader zal worden uitgewerkt in een vierhoeksoverleg tussen de Staat, TSM en de betrokken gemeenten. Daarnaast is onderwerp van discussie de vraag of voor de bepaling van de restcapaciteit van de getijdenbruggen ook de vaartijden van de Koegelwieck dienen te worden meegenomen, nu de Koegelwieck gebruik maakt van andere steigers dan die waarop de aanvragen tot medegebruik betrekking hebben. Voorts is nog geen overeenstemming bereikt over het antwoord op de vraag of het vrachtvervoer dat thans door de Noord Nederland wordt verricht, een plek moet krijgen binnen de bestaande dienstregeling van TSM of daarbuiten dient te vallen. De Staat heeft tegenover de stellingen van Waddentransport echter voldoende aannemelijk gemaakt dat ook deze knelpunten vooralsnog voldoende voortvarend worden opgepakt, zodat voor toewijzing van het onder 1 en 2 (primair) gevorderde in dit kort geding thans geen plaats is.
4.7. Aan de orde is dan de vraag of Waddentransport moet worden toegestaan om de aanleginrichtingen in de periode 21 tot en met 24 oktober 2007 te gebruiken, alsmede de vraag of het gebruik van de aanleginrichtingen in Harlingen en op Vlieland en Terschelling ten behoeve van het vrachtschip de Noord Nederland verboden zou moeten worden. Ter zitting is duidelijk geworden dat met de Noord Nederland sinds jaar en dag binnen én buiten de venstertijden van de reguliere bootdienst van TSM vrachtvervoer wordt uitgevoerd. Het betreft een schip dat uitsluitend vracht vervoert en de beschikking heeft over slechts een zeer beperkte passagiersaccommodatie (ongeveer zes personen). Voorts staat vast dat ten behoeve van dit schip een aanvraag tot medegebruik van de restcapaciteit is ingediend, soortgelijk aan de aanvraag van Waddentransport. De Staat en TSM zijn er niet in geslaagd om de schijn weg te nemen dat (een dochtermaatschappij van) TSM hiermee voor wat betreft het litigieuze structurele medegebruik door derden van de restcapaciteit op de feiten vooruitloopt. Zonder nadere toelichting - die vooralsnog ontbreekt - valt immers niet in te zien dat het vrachtvervoer met de Noord Nederland onder het ODC geschaard kan worden. Tegen die achtergrond is naar voorlopig oordeel binnen de commissie bootdiensten terecht de toelaatbaarheid van deze praktijk in twijfel getrokken. Het is inderdaad de vraag of in dat opzicht geen sprake is van oneerlijke concurrentie, zoals betoogd door de Waddentransport. De toelichting van TSM dat de Noord Nederland dient te worden gezien als een verlengstuk van het dek van de m.s. Friesland voor het roro-vervoer overtuigt geenszins. In zoverre werpt deze omstandigheid ook een ander licht op de hiervoor in 2.11 aangehaalde belangen dan wel bezwaren aan de zijde van TSM, welke mogelijk ook aan het afwijzende advies van de commissie bootdiensten ten grondslag hebben gelegen. Klaarblijkelijk zijn deze bezwaren niet van zodanige aard dat deze aan medegebruik met een schip ten behoeve van uitsluitend vrachtvervoer (zelfs binnen de venstertijden van het reguliere (personen)vervoer) in de weg staan. In het licht hiervan wordt geoordeeld wordt dat, waar Waddentransport voldoet aan de in bijlage 5 neergelegde voorwaarden en zich bereid heeft verklaard ook te voldoen aan nadere nog te stellen voorwaarden zijdens de Staat, de Staat zijn toestemming aan het gevraagde medegebruik voor de periode van 21 tot en met 24 oktober 2007 in redelijkheid niet kan onthouden. De afwijzende opstelling van de commissie bootdiensten in dit opzicht is niet doorslaggevend, nu het primaat ten aanzien van het medegebruik van de restcapaciteit bij de Staat ligt. De desbetreffende vordering van Waddentransport zal daarom, op na te melden wijze, worden toegewezen.
4.8. De gevraagde veroordeling om het gebruik van de aanleginrichtingen in Harlingen en op Vlieland en Terschelling door de Noord Nederland te verbieden, voert onder de gegeven omstandigheden te ver. Onweersproken is immers dat toewijzing van deze vordering de bevoorrading van Vlieland en Terschelling in gevaar zal brengen. Dit belang wordt van zodanig gewicht geacht dat de het handhaven van de bestaande situatie, ofschoon dubieus, in het kader van een redelijke overgangsperiode naar een nieuwe situatie niet onredelijk is. Dit onderdeel van de vorderingen zal daarom worden afgewezen.
4.9. In de omstandigheid dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
veroordeelt de Staat Waddentransport toe te laten tot het gebruik van de haventerreinen en Rijksaanleginrichtingen te Harlingen en op Terschelling, en wel in de periode van 21 tot en met 24 oktober 2007, onder de gehoudenheid van Waddentransport te voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in bijlage 5 van het ODC en de nadere voorwaarden die door de Staat zullen worden gesteld;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.