ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6451

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/49233, 06/49236, 06/59100, 06/59101
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van geprivilegieerde status en verblijfsvergunningen voor Iraanse eisers

In deze zaak hebben eisers, allen van Iraanse nationaliteit, aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen regulier voor onbepaalde tijd dan wel bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun geprivilegieerde status hebben verloren per 1 augustus 2002, omdat zij hun identiteitsbewijzen moesten inleveren en niet langer geregistreerd stonden in de Protocollaire Basisadministratie. Hierdoor voldeden zij niet aan de tienjarentermijn zoals gesteld in artikel 3.93 van het Vreemdelingenbesluit, wat leidde tot de conclusie dat zij niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft ook overwogen dat het beleid in hoofdstuk B12/3.4.1 van de Vreemdelingencirculaire niet van toepassing was op eisers, aangezien dit beleid specifiek gericht is op vreemdelingen die werkzaam zijn bij internationale organisaties.

Eiser 1, die lijdt aan een ernstige medische aandoening, heeft betoogd dat hij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische situatie van eiser 1 niet voldoende was om te concluderen dat terugkeer naar Iran zou leiden tot een medische noodsituatie. De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) gevolgd, dat aangaf dat de benodigde medische behandelingen in Iran mogelijk zijn, en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van dit advies.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen grond was om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06 / 49233 (beroep eiser 1)
AWB 06 / 49236 (beroep eiseres 1)
AWB 06 / 59100 (beroep eiseres 2)
AWB 06 / 59101 (beroep eiser 2)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 augustus 2007
in de zaak van:
[Eiser 1], geboren op [geboortedatum] 1954, (eiser 1),
mede namens zijn minderjarige kind: [kind], geboren op [geboortedatum] 1994,
[Eiseres 1], geboren op [geboortedatum] 1967, (eiseres 1),
[Eiseres 2], geboren op [geboortedatum] 1981,(eiseres 2),
[Eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1983, (eiser 2),
allen van Iraanse nationaliteit,
hierna tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. J.L. Plokker, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.A.H. Reesink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser 1 en eiseres 1 hebben op 1 juli 2002 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd dan wel voor bepaalde tijd voor het doel ‘het ondergaan van medische behandeling’ respectievelijk een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot [eiser 1]’. Eiseres 2 en eiser 2 hebben op 1 juli 2002 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf voor studie aan de TU Delft en verblijf bij vader [eiser 1]’ respectievelijk voor het doel ‘studie aan de Hogeschool INHOLLAND te Den Haag en verblijf bij vader [eiser 1]’. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 24 september 2003 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 30 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
1.2 Eisers hebben op 30 oktober 2003 verzoeken ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 november 2004 van deze rechtbank
(AWB 03/57095 en AWB 03/57100) zijn de verzoeken toegewezen.
1.3 Verweerder heeft de bezwaren van eiser 1 en eiseres 1 bij besluiten van 14 september 2006 ongegrond verklaard. Eiser 1 en eiseres 1 hebben tegen de besluiten op 9 oktober 2006 beroep ingesteld. Eiser 1 en eiseres 1 hebben op 9 oktober 2006 verzoeken ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 1 mei 2007 van deze rechtbank (AWB 06/49234 en AWB 06/49238) zijn de verzoeken toegewezen.
1.4 Bij besluiten van 23 november 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres 2 en eiser 2 tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ongegrond verklaard en aan eiseres 2 en eiser 2 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie aan de TU Delft’ respectievelijk ‘studie aan de Hogeschool INHOLLAND te Den Haag’ verleend. Eiseres 2 en eiser 2 hebben tegen de besluiten, voor wat betreft de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, op 1 december 2006 beroep ingesteld.
1.5 Verweerder heeft op 14 maart 2007 in de voorlopige voorziening procedure een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 15 en 23 maart 2007. Eiser 1 en eiseres 1 hebben hierop bij brief van 30 maart 2007 gereageerd.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007.
Eiser 1 is in persoon verschenen. Eiseres 1, eiseres 2 en eiser 2 zijn niet in persoon verschenen. Eisers zijn bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste).
2.3 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, onder c, Vb is vrijgesteld van het mvv-vereiste de vreemdeling de in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
2.4 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder afzien van afwijzing van de aanvraag wegens het niet beschikken over een mvv, voor zover het stellen van het mvv-vereiste naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard; de zogenaamde hardheidsclausule.
2.5 Ingevolge artikel 3.93, eerste lid, Vb kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:
a. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;
b. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post, of
c. als afhankelijk van een vreemdeling, bedoeld onder a of b.
2.6 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
- Eisers zijn in 1989 Nederland binnengekomen en zijn op 18 juli 1989 in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81), als bedoeld in bijlage sub A, derde lid juncto artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen, geldig tot 20 augustus 1993. Op 28 december 1994 zijn eisers wederom in het bezit gesteld van genoemd geprivilegieerdendocument, geldig tot 1 augustus 2002. Eiser 1 stond van 18 juli 1989 tot 20 augustus 1993 en van 28 december 1994 tot 1 augustus 2002 ingeschreven in de Protocollaire Basisadministratie van de Buitenlandse Diplomatieke Vertegenwoordigingen en Internationale Organisaties. Eiser 1 was in genoemde periodes werkzaam bij de Ambassade van de Islamitische Republiek Iran (de Ambassade).
- Op 22 maart 2006 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht met betrekking tot de medische problematiek van eiser 1. Hieruit blijkt dat eiser 1 lijdt aan een kwaadaardige bloedziekte (chronische myeloide leukemie). Verder heeft eiser 1 op 1 december 2005 een hartinfarct gehad. Voor de leukemie wordt eiser 1 behandeld door een hematoloog, die hem het medicijn Imatinib voorschrijft. Voor het hartinfarct wordt eiser 1 behandeld door een cardioloog. Volgens het BMA-advies zijn beide behandelingen levenslang nodig en kan het uitblijven van behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Beide behandelingen zijn volgens BMA in Iran mogelijk. Het medicijn Imatinib is verkrijgbaar in Iran, maar in verband met leveringsproblemen is het mogelijk dat het enkele dagen tot weken niet beschikbaar is, zodat het aanbeveling verdient het voor een aantal maanden op voorraad te hebben, aldus BMA.
- Bij brief van 15 maart 2007 heeft verweerder de volgende informatie verstrekt. De Ambassade heeft eiser 1 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels een Note Verbale van 25 augustus 2000 als diplomaat afgemeld. Hierop heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 november 2000 gereageerd met een verzoek om toezending van de identiteitskaarten. Vervolgens is besloten dat eisers, ondanks het beëindigen van de werkzaamheden van eiser 1 bij de Ambassade, toch nog in Nederland mochten blijven vanwege de medische situatie van eiser 1 en de studie van eiseres 2 en eiser 2. Verblijf werd toegestaan tot 31 juni 2001, waarna het Ministerie de Ambassade per Note Verbale van 16 augustus 2001 heeft verzocht de identiteitskaarten te retourneren. De Ambassade heeft hierop het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij Note Verbale van 29 oktober 2001 bericht dat eiser 1 is benoemd in de functie van ‘Student Affairs and Scholarschip expert’ en in die hoedanigheid werkzaam zal blijven bij de Ambassade. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bericht op 16 november 2001 dat deze functie niet wordt geaccepteerd op grond van artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer. Op 18 december 2001 wordt er wederom mee ingestemd dat eisers in Nederland mogen verblijven vanwege de gezondheidssituatie van eiser 1 en de studie van eiseres 2 en eiser 2. Deze periode is op 1 augustus 2002 geëindigd. De identiteitskaarten van eisers zijn op 31 juli 2002 door de Ambassade geretourneerd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
2.7 Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Eisers kunnen geen rechten ontlenen aan artikel 3.93 Vb. Zij hebben namelijk niet tien aaneengesloten jaren in Nederland verbleven op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, omdat zij per 1 augustus 2002 niet meer over deze status beschikken. De aanvragen van eisers worden daarom aangemerkt als aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eisers zijn niet in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en vallen niet onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen. Zij kunnen niet worden vrijgesteld op grond van art 3.71, tweede lid, onder c, Vb, gezien het feit dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van art 3.93 Vb. Zij komen ook niet in aanmerking voor vrijstelling op grond van art 17, eerste lid, onder c, Vw, omdat eiser 1 gelet op het BMA-advies kan reizen en in staat wordt geacht de behandeling van een mvv-aanvraag in Iran af te kunnen wachten nu behandeling in Iran mogelijk is. Er is geen aanleiding om eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule in verband met een medische noodsituatie, omdat een (tijdelijke) terugkeer naar Iran niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De omstandigheid dat eisers sinds 1989 in Nederland verblijven en dat eiseres 2 en eiser 2 hier opgroeien, is onvoldoende om eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
2.8 Eisers hebben hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de bijzondere geprivilegieerde status van eisers per 1 augustus 2002 is beëindigd. Aangetoond is namelijk dat eiser 1 nog steeds werkzaam is voor de Iraanse ambassade. Dat zijn functie gewijzigd is, wil niet zeggen dat hij zijn geprivilegieerde status heeft verloren. Dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit niet als zodanig registreert, is niet relevant. Het is dan ook niet uitgesloten dat eiser 1 aan artikel 3.93 Vb voldoet. Voorts stelt eiser 1 zich op het standpunt dat hij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Eiser 1 betwist dat de door hem gebruikte medicijnen op reguliere basis goed in Iran verkrijgbaar zijn. Bovendien betreft het de goedkopere versie van het medicijn dat van aanzienlijk slechtere kwaliteit is. Ook is er een reële kans dat eiser 1 immuun wordt voor het huidige medicijn en over zal moeten gaan op een ander medicijn dat niet verkrijgbaar is in Iran. Tot slot is verweerder niet of nauwelijks ingegaan op het beroep op de hardheidsclausule in verband met het zeer langdurig verblijf van eisers in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Personen met de geprivilegieerde status worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een identiteitsbewijs en geregistreerd in de Protocollaire Basisadministratie. Uit de brieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 en 28 augustus 2002 blijkt dat indien iemand zijn geprivilegieerde status verliest, hij niet langer geregistreerd staat in de Protocollaire Basisadministratie en zijn identiteitsbewijs moet inleveren.
2.10 Aangezien eisers hun identiteitsbewijzen voor 1 augustus 2002 moesten inleveren en eiser 1 met ingang van 1 augustus 2002 niet langer staat geregistreerd in de Protocollaire Basisadministratie, heeft verweerder terecht geoordeeld dat eisers met ingang van 1 augustus 2002 hun geprivilegieerde status hebben verloren. Nu eisers aldus niet voldoen aan de tienjaarstermijn gesteld in artikel 3.93 Vb, heeft verweerder tevens terecht geoordeeld dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2.11 Het beroep van eisers op het ter zitting door de gemachtigde van eisers overgelegde stuk uit hoofdstuk B12/3.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), volgt de rechtbank niet. Het overgelegde beleid ziet op vreemdelingen die werkzaam zijn bij een internationale organisatie en is derhalve niet van toepassing op eisers. Op eisers is het beleid met betrekking tot personeel van ambassades en consulaten, alsmede de gezinsleden van toepassing, zoals opgenomen in B12/2 Vc.
2.12 Ten aanzien van de aanvraag van eiser 1 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het ondergaan van medische behandeling’ overweegt de rechtbank het volgende.
2.13 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv indien het voor de vreemdeling gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.14 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.15 In de Vc heeft verweerder beleidsregels over toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb neergelegd. In het ten tijde van het besluit geldende B1/2.1.1 Vc heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van deze bevoegdheid alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Vermeld wordt – voor zover hier van belang – dat in ieder geval geen sprake is van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een noodsituatie.
2.16 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een advies van BMA te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien een zodanig advies op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming op aanvragen in beginsel van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.17 Uit de door eisers in beroep overgelegde stukken van de Red Crescent Society blijkt dat het medicijn Glivec in Iran niet verkrijgbaar is. De stelling van eisers dat aangezien Glivec de merknaam is van het medicijn Imatinib, uit de overgelegde stukken blijkt dat het medicijn Imatinib niet beschikbaar is in Iran, volgt de rechtbank niet. Nu Glivec blijkens de verklaring van eiser 1 ter zitting slechts de merknaam is van een medicijn met de werkzame stof Imatinib, tonen de overgelegde stukken niet aan dat er geen medicijnen met de werkzame stof Imatinib van een ander merk beschikbaar zijn in Iran. Nu eisers tevens niet hebben onderbouwd dat eiser 1 niet een medicijn met het bestanddeel Imatinib van een ander merk kan gebruiken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de overgelegde stukken geen concrete aanknopingspunten opleveren om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies.
2.18 Ten aanzien van de door eisers overgelegde brief van de behandelend hematoloog professor dr. R. Willemze van 19 april 2006 oordeelt de rechtbank dat uit deze brief niet blijkt dat er op korte termijn een medische noodsituatie is te verwachten.
2.19 De stelling van eisers dat het medicijn dat in Iran verkrijgbaar is, de goedkopere versie van het medicijn betreft dat van aanzienlijk slechtere kwaliteit is, is niet onderbouwd en levert derhalve evenmin een concreet aanknopingspunt op.
2.20 De stelling dat er een reële kans bestaat dat eiser 1 voor de thans door hem gebruikte medicijnen immuun wordt en over zal moeten gaan op een ander medicijn dat niet verkrijgbaar is in Iran, betreft slechts een onzekere toekomstige gebeurtenis.
2.21 Nu naar het oordeel van de rechtbank eisers geen concrete aanknopingspunten hebben aangevoerd op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies, heeft verweerder in redelijkheid van het BMA-advies uit kunnen gaan en eiser 1 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het ondergaan van een medische behandeling’ kunnen weigeren.
2.22 De stelling van eisers dat verweerder niet of nauwelijks is ingegaan op het beroep op de hardheidsclausule in verband met het zeer langdurig verblijf van eisers in Nederland, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom langdurig verblijf in Nederland van onvoldoende gewicht is om te oordelen dat eisers vrijgesteld moeten worden van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
2.23 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiser 1 niet van het mvv-vereiste wordt vrijgesteld en derhalve eiser 1 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het ondergaan van medische behandeling’ heeft kunnen weigeren.
2.24 Nu de aanvragen van eiseres 1, eiseres 2 en eiser 2 afhankelijk zijn van die van eiser 1, heeft verweerder in redelijkheid hen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot respectievelijk bij vader [eiser 1]’ kunnen weigeren.
2.25 De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.
2.26 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, rechter, en op 6 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.