RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 06 / 16642 (beroep eiser)
AWB 06 / 16645 (beroep eiseres)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 augustus 2007
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1978, eiser
[Eiseres}, geboren op [geboortedatum] 1984, eiseres
beiden van Armeense nationaliteit,
tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eisers hebben op 19 oktober 2005 beide een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 28 maart 2006 afgewezen. Eisers hebben tegen deze besluiten beide op 3 april 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 4 april 2007. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet (Vw) genoemde gronden. Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.3 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.4 In C1/5.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat, indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van ‘het toerekenbaar ontbreken van documenten’.
2.5 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd. Eisers zijn Armeens en afkomstig uit [plaatsnaam], Nagorny Karabach. Begin april 2005 werd eiser gevraagd naar het politiebureau in Latchin te komen. Toen eiser zich daar meldde, werd hem het voorstel gedaan de schuld op zich te nemen van de dood van iemand die bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen. Eiser was noch van het ongeval, noch van de dood van deze persoon op de hoogte. Eiser weigerde mee te werken. Hierop werd hij twee dagen in een cel gezet, alwaar hij is mishandeld. Vervolgens werd eiser in het bos gedumpt. Hij is gevonden door een jager, genaamd [jager] en die heeft hem mee naar zijn huis genomen om hem daar te verplegen. Eiser heeft de jager gevraagd zijn vrouw op te halen. Na enkele maanden zijn eisers vertrokken naar een klooster in [plaatsnaam]. Daar heeft de geestelijke eisers geholpen te vluchten.
2.6 Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen, omdat hij het asielrelaas van eisers niet geloofwaardig acht. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas heeft verweerder in aanmerking genomen dat eisers toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun nationaliteit, identiteit en reisroute alsmede dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
2.7 Eisers hebben hiertegen, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. Dat eisers geen documenten hebben kunnen overleggen ter staving van hun identiteit, nationaliteit en reisroute is niet aan hen toe te rekenen. Voorst zijn de door verweerder in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas geconstateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eisers dermate subtiel dat verweerder dit niet aan eisers had kunnen tegenwerpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat eisers geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun identiteit en nationaliteit.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat aan eisers is toe te rekenen dat zij de identiteits- dan wel nationaliteitsdocumenten waarover zij hebben beschikt (eiser: militair boekje, paspoort en rijbewijs, eiseres: paspoort en geboorteakte) niet hebben overgelegd. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.10 Eiser heeft tijdens het eerste - en het nader gehoor verklaard dat zijn paspoort en rijbewijs zijn ingenomen door de politie van Latchin, nadat hij was opgeroepen om aldaar te verschijnen. Verweerder heeft aan de voormelde verklaring van eiser geen geloof gehecht, omdat hij het asielrelaas van eiser in zijn geheel niet geloofwaardig acht. Bij zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas heeft verweerder echter tevens betrokken dat eiser onder meer voormelde documenten toerekenbaar niet heeft overgelegd. In zoverre berust de tegenwerping door verweerder van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw op een ontoelaatbare cirkelredenering.
Ten aanzien van het militair boekje waarover eiser en het paspoort en de geboorteakte waarover eiseres in het land van herkomst heeft beschikt, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers is toe te rekenen dat eiseres die documenten niet heeft meegenomen naar het onderduikadres bij de heer [jager]. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen, omdat uit het asielrelaas van eisers is af te leiden dat zij ten tijde van hun verblijf bij de heer [jager] nog niet hebben voorzien dat zij hun land van herkomst binnen korte tijd zouden verlaten.
2.11 Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun reisroute.
2.12 Op grond van C1/5.8.3 Vc gelden met betrekking tot de reisroute in beginsel de volgende aandachtspunten:
a. Het is beginsel niet geloofwaardig dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen. Ook op zichzelf geloofwaardige verklaringen omtrent het kwijtraken van documenten, impliceren niet automatisch dat de asielzoeker in het geheel geen (reis) bescheiden meer in zijn bezit heeft. Zowel bij een reis over land als een reis per vliegtuig is het onaannemelijk dat een asielzoeker niets aan indicatief bewijs in diens bezit heeft. Zelfs hotelrekeningen, telefoonkaarten, buitenlands geld of suikerzakjes van een luchtvaartmaatschappij en dergelijke kunnen al als indicatie dienen.
(...);
b. In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
(...);
c. Verklaringen die inhouden dat een asielzoeker geen documenten heeft én niets meer weet van de reis zijn niet geloofwaardig. Het is aan de asielzoeker om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op een dergelijke manier heeft gereisd. Dit bewijs kan alsnog worden geleverd door consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent de reis (nauwkeurige omschrijving vervoersmiddel en verloop van de reis).
2.13 Niet in geschil is dat eisers geen documenten of indicatief bewijs hebben overgelegd ter onderbouwing van hun reisroute. Derhalve heeft verweerder, op grond van het voormelde beleid, van eisers mogen verwachten dat zij van hun reisroute consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen kunnen afleggen. Eisers hebben tegen de conclusie van verweerder dat zijn hierin niet zijn geslaagd, omdat zij de naam van de vervoerende luchtvaartmaatschappij, de luchthaven en het land waar deze luchthaven zich bevindt niet hebben kunnen noemen geen gronden aangevoerd. De verklaring die eisers hebben gegeven voor de omstandigheid dat zij van hun reis ook geen indicatief bewijs hebben, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan de vaststelling van hun reisroute. Het ontbreken van indicatief bewijs van hun vliegreis kan immers niet verklaren waarom eisers over die vliegreis niet gedetailleerder hebben kunnen verklaren.
2.14 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun reisroute. Verweerder heeft die omstandigheid bij het onderzoek naar de aanvraag van eisers kunnen betrekken.
2.15 Blijkens het gestelde in C1/1.2, C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vc pleegt de Minister het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoet. Indien aan dat laatste vereiste niet wordt voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (MvT, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.16 Gelet op het vorenstaande dient de rechtbank te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is.
2.17 Ter motivering van zijn standpunt dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht ontbeert, heeft verweerder in de bestreden besluiten onder meer gewezen op een aantal verklaringen van eisers die door verweerder tegenstrijdig zijn geacht. Verweerders gemachtigde ter zitting heeft een verklaard dat enkele van de in de bestreden besluiten vermelde, tegenstrijdig geachte, verklaringen niet langer mede aan de besluiten ten grondslag worden gelegd. Deze betreffen de verklaringen van eisers over het moment waarop de heer [jager] in de woning van eisers is geweest en hetgeen de heer [jager] heeft verklaard over het bezoek van de politie bij eisers thuis, alsmede de verklaringen van eiseres over haar reis per paard dan wel te voet naar [plaatsnaam]. De rechtbank stelt derhalve vast dat het oordeel van verweerder over de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van eisers nog gebaseerd is op hetgeen eisers hebben verklaard over het moment van het vertrek van het vliegtuig waarmee zij hebben gereisd, de ontmoeting met twee onbekende mannen op de luchthaven van aankomst met twee onbekende mannen alsmede het passeren van de controleposten van de luchthaven in het land van vertrek en het land van aankomst.
2.18 Eiser heeft tijdens het eerste gehoor omtrent het moment van vertrek van het vliegtuig verklaard dat zij in de avond van de zesde zijn weggegaan. Eiseres heeft daarentegen verklaard dat het vliegtuig in de nacht van 6 september 2005, om vier, vijf of zes uur is vertrokken. In de correcties en aanvullingen van 23 december 2005 heeft eiser zijn verklaring omtrent het moment van vertrek van het vliegtuig niet gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat de enkele opmerking in de zienswijze dat eiser niet heeft willen zeggen dat het vliegtuig in de avond van de zesde is vertrokken, maar in de nacht van 5 op 6 september 2005, niet maakt dat verweerder de verklaringen van eisers over het moment van vertrek van het vliegtuig niet tegenstrijdig heeft kunnen achten.
2.19 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers niet kunnen tegenwerpen dat zij tegenstrijdig hebben verklaard over hun ontmoeting met de twee onbekende mannen op de luchthaven van aankomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Eiser heeft de tijdens het eerste gehoor gestelde vraag “Hoe wisten de mensen op de luchthaven dat ze u moesten aanspreken?”, als volgt beantwoord: “Ze hebben mij gevraagd. Op een gegeven moment stonden we daar en keken rond en op een gegeven moment kwamen ze bij ons. Ze vroegen in het Armeens of ik Gregoryan was. Ik bevestigde dat. Ze hadden allebei een kostuum aan en een beetje een baard.” Eiseres heeft de tijdens haar eerste gehoor gestelde vraag “Wie waren die twee mensen die jullie hebben opgehaald?” als volgt beantwoord: “(...). Ze kwamen naar ons toe en vroegen naar onze naam. We hebben ze onze namen gezegd en toen zeiden ze dat we mee moesten komen.”
De conclusie van verweerder dat beide verklaringen niet met elkaar overeenstemmen is strikt genomen niet onjuist, maar het verschil in verklaringen is dermate subtiel dat verweerder die verklaringen niet in redelijkheid tegenstrijdig heeft kunnen achten.
2.20 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten hetgeen eisers hebben verklaard over het passeren van de (grens)controles op luchthavens van vertrek en aankomst zonder in het bezit te zijn geweest van enig identiteitsbewijs, nationaliteitsbewijs of vervoersbewijs. De stelling van eiseres dat het niet onmogelijk is dat zij, zoals ze hebben verklaard, bij vertrek door een geestelijke aan boord van het vliegtuig zijn gebracht en bij aankomst door de twee onbekende mannen langs de controle van de luchthaven zijn geloodst, maakt niet dat verweerder die verklaringen niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
2.21 Al het voorgaande overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Voor dat oordeel is in de eerste plaats redengevend dat verweerder de motivering van zijn standpunt over de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van eisers ter zitting aanzienlijk heeft bekort. Daarnaast is redengevend dat verweerder zich niet, althans niet zonder nadere motivering, op het standpunt kan stellen dat hetgeen hij nog wel aan zijn conclusie over de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van eiseres ten grondslag legt en in rechte stand kan houden, verklaringen betreffen die zich bevinden op het niveau van de relevante bijzonderheden van het relaas van eisers. Dat relaas wordt niet alleen bepaald door het reisverhaal van eisers, maar ook door wat eisers hebben verklaard te hebben meegemaakt.
2.22 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren, nu de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is opgenomen dat een besluit dient te rusten op een deugdelijke motivering is neergelegd.
2.23 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers te nemen.
2.30 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het gezamelijke beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de afzonderlijke aanvragen van eisers met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eisers;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 9 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.C.G. Beentjes, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.