RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 53508
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 mei 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Irakese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. H. Oldenhof, advocaat te ’s-Gravenhage,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Bij besluit van 2 maart 2005 (uitgereikt op 23 juni 2005) heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. Eiser heeft op 1 juli 2005 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft op 28 november 2005 tegen dit besluit beroep in gesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 maart 2007. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften
van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw.
2.3 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van dit artikel vastgesteld. In B1/2.2.4.4 Vc is onder meer bepaald dat ten aanzien van een vreemdeling die niet op grond van een verblijfsvergunning, noch op basis van het gemeenschapsrecht, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat of het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije rechtmatig in Nederland verblijft, en bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of maatregel of tot een taakstraf ter zake van een misdrijf, dan wel een transactieaanbod heeft aanvaard, tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan. In B1/2.2.4.4. Vc is eveneens neergelegd dat bij de toepassing van artikel 67, eerste lid Vw de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen dienen te worden tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
2.4 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Bij uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 23 juli 2004 is eiser (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, vanwege het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, het plegen van diefstal door twee of meer verenigde personen met gebruikmaking van valse sleutels en het meermalen medeplegen van oplichting.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiser ongewenst heeft kunnen verklaren en dat er geen aanleiding is om de ongewenstverklaring achterwege te laten op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt dat de aard en de ernst van de door eiser gepleegde misdrijven tot het oordeel leiden dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend dan aan het persoonlijke belang van eiser. Aan de banden die eiser met Nederland stelt te hebben, kunnen volgens verweerder geen rechten worden ontleend. Eiser stelt daartoe dat de asielaanvraag van eiser tot in hoogste instantie is afgewezen en dat eiser nooit heeft beschikt over een verblijfsvergunning in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met d Vw. Volgens verweerder is geen sprake van schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien niet is aangetoond dat eiser een familie of gezinsleven onderhoudt met zijn broers en aangezien de inmenging in het gezinsleven met de vrouw van eiser, zo daarvan sprake is, wordt gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Ten aanzien van de (in bezwaar aangevoerde) omstandigheid dat eiser homoseksueel zou zijn en daarnaast een niet in Irak beschikbare medische behandeling zou behoeven, stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat deze omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden.
2.6 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn persoonlijke omstandigheden zwaarder dienen te wegen dan het algemeen belang. Hij beroept zich daartoe in de eerste plaats op artikel 8 EVRM, stellend dat hij een uitermate nauwe band heeft met zijn in Nederland woonachtige broers, dat hij geen familie meer heeft in Irak en dat hij voorts zijn toekomst in Nederland heeft opgebouwd. Daarnaast betoogt eiser dat hij geen gevaar voor de rechtsorde is. Hij stelt ten onrechte tot een hoge gevangenisstraf te zijn veroordeeld, aangezien hij de strafbare feiten beging op zeer jonge leeftijd en onder invloed van anderen. Volgens eiser heeft verweerder zich ten onrechte niet op de hoogte gesteld van de inhoudelijke kant van de misdrijven. Eiser betoogt voorts dat de situatie in Noord-Irak, waar eiser vandaan komt, onveilig is. Hij stelt zijn leven in Irak onzeker te zijn, aangezien hij homoseksueel is en op grond daarvan door zijn familie in Irak is bedreigd. Ten slotte stelt eiser dat hij in Irak geen behandeling kan krijgen voor zijn ziekte psoriasis, en evenmin de door hem benodigde geestelijke bijstand, medicatie en antidepressiva.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Vooropgesteld dient te worden dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 aanhef en a tot en met e dan wel l Vw. Verder staat vast dat eiser herhaaldelijk is veroordeeld wegens diverse misdrijven, onder meer tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden. Op grond hiervan kon verweerder artikel 67, eerste lid, onder c, Vw in beginsel toepassen. Het in B1/2.2.4.4. neergelegde beleid bepaalt, zoals reeds weergegeven, voorts dat bij de toepassing van artikel 67, eerste lid Vw de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen dienen te worden tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
2.9 Verweerder heeft in de in de door eiser gestelde nauwe band met zijn broers geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging ten gunste van eiser doen laten uitvallen. Hetgeen eiser op dit punt aanvoert is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet. Aldus kan ook het beroep van verweerder op artikel 8 EVRM niet slagen, aangezien verweerder bij gebreke van concrete aanknopingspunten in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen sprake was van “more than the normal emotional ties” tussen eiser en zijn broers. Gelet op het feit dat eiser nooit heeft beschikt over een verblijfsvergunning in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met d Vw, kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts in redelijkheid oordelen dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het enkele feit dat hij gedurende zijn verblijf banden met Nederland heeft ontwikkeld.
2.10 De omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden zijn reeds verdisconteerd in de opgelegde veroordeling. In de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien het persoonlijk belang van eiser zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang.
2.11 Ook hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de veiligheidssituatie in Noord-Irak is zo weinig concreet, dat het niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder op die grond niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser.
2.12 Bij de in het bestreden besluit weergegeven belangenafweging overweegt verweerder ten slotte dat de omstandigheid dat betrokkene homoseksueel zou zijn en dat een bepaald medicijn in Irak niet beschikbaar zou zijn, de beslissing dat het algemeen belang zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser, niet anders maakt. Dit oordeel wordt niet gemotiveerd. Nu de gestelde homoseksualiteit en medische problematiek onder omstandigheden relevant zouden kunnen zijn in het kader van de belangenafweging die verweerder gelet op het in B1/2.2.4.4. dient te maken, was een motivering van dit oordeel wel op zijn plaats geweest. Dit klemt te meer gelet op hetgeen in het algemeen ambtsbericht omtrent Irak van december 2006 wordt vermeld ten aanzien van de positie van homoseksuelen in Irak.
2.13 Het bestreden besluit voldoet gelet op het voorgaande niet aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 3:2 Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 Awb en dient dan ook te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
2.14 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 1 juli 2005;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, voorzitter en mrs. E.J. van Keken en R.H.M. Odink, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 21 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.