ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6373

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09.758.394/06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict met vuurwapens en poging tot diefstal in woning

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 september 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte B. De verdachte en zijn mededaders drongen 's nachts de woning van het slachtoffer binnen, gewapend met vuurwapens en met bivakmutsen op. Tijdens de overval werd het slachtoffer langdurig en op een nietsontziende wijze mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer probeerden te beroven van geld en goederen, maar uiteindelijk niets hebben meegenomen. Het slachtoffer werd meermalen met een pistool geslagen en door de woonkamer geschopt en geslagen, waarbij de vloer onder het bloed kwam te liggen. De rechtbank heeft op basis van de aangifte van het slachtoffer, verklaringen van medeverdachten en technisch bewijs, waaronder DNA-sporen, vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.758.394/06
's-Gravenhage, 21 september 2007.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [plaats] op [geboortedatum 1980],
wonende te [plaats], [adres],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 september 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. W.N. Ferdinandusse heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1. primair als 1e en 2e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bewijsoverwegingen.
Op 23 september 2006 omstreeks 02:35 uur kreeg de politie van buurtbewoners van de (boven)woning [A-straat 53] te Den Haag melding van problemen in die woning. Ter plaatse trof de politie [aangever] (hierna: aangever) aan, terwijl hij hevig bloedde en met zijn armen bij elkaar gebonden op een stoel zat. Over hem heen gebogen stond medeverdachte [W.] met een bivakmuts over zijn hoofd. Aangever werd per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Aangever vertelde aan de politie dat hij door drie mannen was overvallen, dat hij hen niet goed had gezien en dat twee van hen een vuurwapen bij zich hadden. [W.] werd ter plaatse aangehouden. In zijn broekzak trof de politie een vuurwapen aan.
De politie heeft in dezelfde nacht een buurtonderzoek en technisch sporenonderzoek verricht. In de nabijheid van de woning - op de kennelijke vluchtroute van (de) medeverdachten van [W.] - werden een bivakmuts, een nylon muts, twee handschoenen, een vuurwapen en een haarbandje aangetroffen.
De politie heeft verdachten [K.], [L.] en [B.] aangehouden op respectievelijk 19 februari 2007, 24 mei 2007 en 8 juni 2007 nadat uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) was gebleken dat de DNA-sporen aangetroffen op de bovengenoemde handschoenen overeenkwamen met het DNA van [K.] dat in de landelijke dna-databank voor strafzaken was opgeslagen en dat de DNA-sporen op een van de bivakmutsen overeenkwamen met het DNA van [B.] en [L.], eveneens in die databank bekend. Op de handschoenen, het vuurwapen en een van de mutsen werden ook bloedsporen aangetroffen die overeenkwamen met het DNA van aangever.
Verdachte [van L.] is op 28 februari 2007 aangehouden nadat uit politieonderzoek was gebleken dat hij in de nacht van de overval telefonisch contact heeft gezocht met de telefoon van [W.] en het vermoeden was gerezen dat hij in de nacht van de overval de telefoon van [W.] in zijn bezit heeft gekregen.
Verdachte [L.] heeft tegenover de politie - overigens pas nadat hij was geconfronteerd met het gegeven dat het NFI zijn DNA-sporen had aangetroffen op een van de bivakmuts die was aangetroffen in de directe omgeving van de woning aan de [A-straat 53] - bekend betrokken te zijn geweest bij de overval. Hij heeft tegenover de politie en ter zitting verklaard dat hij de overval samen heeft gepleegd met vier personen die hij op aan hem door de politie getoonde foto’s heeft aangewezen als [W.], [B.], [van L.] en [K.].
Verdachten [B.], [van L.] en [K.] ontkennen iedere vorm van betrokkenheid bij de overval en verklaren medeverdachte [L.] niet te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de onder
1. primair, cumulatief/alternatief en 2. telastgelegde feiten (artikelen 312/317 resp. 282 Sr) met zijn medeverdachten heeft gepleegd. Dat bewijs leidt de rechtbank af uit de volgende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien:
1. Aangifte [aangever]
Aangever heeft tegenover de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij in de nacht van 22 op 23 september 2006 is overvallen door drie personen op de in de telastlegging omschreven wijze. De rechtbank merkt op dat aangever bij de politie en de rechter-commissaris niet geheel eensluidend heeft verklaard over de vraag welke van de drie mannen de te onderscheiden handelingen heeft verricht. De rechtbank hecht aan dat gegeven geen bijzondere betekenis nu aangever reeds op het moment dat hij door de politie werd aangetroffen en werd bevrijd van een van de overvallers, maar ook diverse malen nadien, heeft verklaard dat hij zijn overvallers niet goed heeft kunnen zien en dat de overval heel snel is gegaan. Aangever heeft tegenover de politie verklaard dat het donker in de woonkamer was en dat hij door de overvallers op zijn knieën werd gewerkt en in elkaar werd gedrukt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank zijn zicht op die overvallers onmiskenbaar moet hebben beperkt. De politie heeft bij aankomst in de woning van aangever vastgesteld dat de verlichting in de woning van aangever niet goed werkte. Voorts is in een situatie als de onderhavige de vraag welke feitelijke handelingen aan een bepaalde verdachte kunnen worden toegeschreven niet redengevend voor de vraag of sprake is van medeplegen of niet.
De verklaringen van aangever worden onder meer ondersteund door de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die aangever en [W.] in de woning aan de [a-straat] hebben aangetroffen alsmede de medische verklaring van Medisch Centrum Haaglanden Westeinde, inhoudende dat bij aangever drie hoofdwonden en een rood oog zijn geconstateerd en dat van blijvend letsel sprake is in de vorm van littekens in het gelaat.
2. Verklaringen L. [L.]
Medeverdachte [L.] heeft in zijn laatste verhoren tegenover de politie (vanaf 26 mei 2007) verklaard dat hij de overval samen heeft gepleegd met vier mannen, waarvan hij alleen [W.]- die hij "Nigger" noemt - kent. Deze verklaring van [L.] houdt, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende in:
[L.] is op vrijdagavond 22 september 2006 op verzoek van [W.] naar een parkeerplaats te Leidsenhage gekomen, alwaar hij [W.] en drie andere personen in een auto aantrof. Aan [L.] zijn door de politie foto’s van [B.], [van L.] en [K.] getoond. Hij heeft deze personen aangewezen als de personen die bij [W.] in de auto zaten en bij wie hij in de auto is gestapt. [L.] begreep van [W.] dat zij “ergens naar binnen wilden gaan” om weed of geld te halen. Volgens [L.] bestuurde [B.] de auto, was [van L.] degene die met [W.] achterin de auto zat en onderweg een pistool en bivakmutsen heeft opgehaald. [van L.] gaf het pistool aan [K.], die [L.] 'Tony' noemde, en op de bijrijdersstoel zat. De bivakmutsen gaf [van L.] aan [W.], die er later één aan [L.] gaf. [B.] en [K.] hadden allebei een bivakmuts bij zich.
Op de [a-straat] heeft [B.] de deur van woning van aangever ingetrapt. [K.] ging als eerste naar binnen en riep "politie politie", daarop volgden [W.], [B.] en [L.]. [van L.] gaf instructies over hoe te handelen vanaf het moment dat de auto in de nabijheid van de [a-straat] was geparkeerd. Hij bleef, althans in eerste instantie, buiten. [L.] zag dat [K.] en [W.] een pistool in hun hand hielden, dat in de woning [K.] het pistool richtte op aangever en [W.] en [K.] aangever meermalen met (de kolf van) een pistool op zijn hoofd sloegen, als gevolg waarvan de aangever ging bloeden uit het hoofd. [L.] hoorde dat [K.] riep "walla biela, ik schiet jou" en het wapen doorlaadde. Er vond een worsteling plaats in de huiskamer en aangever werd "de hele huiskamer doorgeslagen". [L.] zag dat aangever op een gegeven moment op de grond terechtkwam en op zijn knieën zat.
[K.] vroeg aangever vast te binden. Er is een snoertje uit de keuken gehaald en geprobeerd is aangever vast te binden, maar hij verzette zich.
[L.] heeft verklaard te zijn gevlucht. Hij heeft op straat zijn bivakmuts weggegooid in een kliko-bak, alwaar deze later door de politie is aangetroffen.
[L.] heeft ter zitting verklaard dat zijn laatste verklaring bij de politie juist is, doch dat hij is gaan twijfelen over de juistheid van de herkenning van zijn medeverdachten aan de hand van de hem getoonde politiefoto’s. Verdachte heeft aangegeven dat hij "onder druk" van de politie en "onder spanning/stress" zijn medeverdachten heeft aangewezen, terwijl hij hen op de avond van de overval niet goed heeft gezien; het was immers donker. Geconfronteerd met zijn medeverdachten ter zitting heeft [L.] verklaard dat “zij het wel geweest kunnen zijn”, waarbij [B.] dan de in zijn eerdere verklaringen genoemde chauffeur moet zijn geweest, [van L.] degene die het pistool ging halen in een woning in Spoorwijk en [K.] 'Tony' was.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaringen van [L.] niet betrouwbaar zijn en om die reden niet tot het bewijs van het telastgelegde kunnen worden gebezigd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voorop wordt gesteld dat niet is gebleken dat [L.] tot het afleggen van voor verdachte belastende verklaringen is gekomen omdat hij onderhevig was aan door de politiemedewerkers uitgeoefende druk. Integendeel, [L.] heeft bij de politie, op een moment dat hij zijn betrokkenheid bij de overval al had toegegeven, juist verklaard dat hij in eerdere verhoren “niets had gezegd” omdat hij vond dat hij onder druk werd gezet. Evenmin is gebleken dat de politie [L.] in het vooruitzicht had gesteld dat hij zijn op handen zijnde bruiloft zou kunnen bijwonen of dat hij anderszins voordelen zou genieten als hij zou bekennen, zoals door de verdediging gesuggereerd. Ter zitting heeft [L.] desgevraagd verklaard: "de politie heeft mij niet beloofd dat ik mocht trouwen. Ze hebben wel gezegd dat ik de waarheid moest vertellen, dat dat beter voor mij was." Daarbij is het de raadkamer van deze rechtbank - en niet de politie geweest - die op 7 juni 2007 heeft beslist dat de voorlopige hechtenis van [L.] voor enkele dagen werd geschorst zodat hij in het huwelijk kon treden. Ook bieden het dossier en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat de bekennende verklaring van [L.] tot stand is gekomen met behulp van (dader)informatie die de politie hem zou hebben verschaft.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verklaring van [L.] onbetrouwbaar is omdat volgens [L.] in totaal vijf daders bij de overval waren betrokken, terwijl aangever over slechts drie daders heeft verklaard. In dit verband is aangevoerd dat a) ook [W.] heeft verklaard dat hij met twee andere daders de overval heeft gepleegd en dat [K.], [van L.] en [B.] hierbij niet betrokken waren en b) diverse buurtbewoners tegenover de politie hebben verklaard dat zij in de nacht van de overval, rond het tijdstip dat de politie ter plaatse kwam, twee in het donker geklede personen over de daken hebben zien wegrennen.
De rechtbank is van oordeel dat aan het gegeven dat aangever heeft verklaard dat hij door drie personen is overvallen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat er bij die overval niet meer dan drie personen waren betrokken. Op grond van de verklaringen van aangever kan niet worden uitgesloten dat hij geen zicht heeft gehad of heeft kunnen hebben op een of meer personen die zich, naast de drie door hem waargenomen personen, in of nabij zijn woning bevonden. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van het beperkte zicht van aangever. Ook is van belang dat volgens een van de verklaringen van [L.] medeverdachte [van L.] niet de woning van aangever is binnengegaan. De verklaringen van aangever geven voorts ruimte voor de mogelijkheid dat de drie door hem waargenomen overvallers niet steeds dezelfde personen waren.
Aan de verklaring van [W.] omtrent het aantal van zijn mededaders hecht de rechtbank geen waarde. [W.] is dermate vaag in zijn beschrijving van zijn mede-overvallers en heeft ook op 18 juni 2007, nadat hij door deze rechtbank onherroepelijk was veroordeeld, tegenover de politie medegedeeld dat hij alleen over zijn eigen rol wil spreken en dat in zijn visie de politie "gewoon haar werk moet doen".
Weliswaar zijn er enkele buurtbewoners die tegenover de politie hebben verklaard dat zij in de nacht en rond het tijdstip van de overval twee mannen hebben zien wegrennen over de daken, doch ook deze verklaringen vormen geen doorslaggevend bewijs dat er bij de overval slechts drie daders zijn betrokken. Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de daders niet allen tegelijk zijn gevlucht (vgl. de verklaring van [L.] dat hij eerder dan de anderen is vertrokken) en voorts bevindt zich in het dossier ook een verklaring van een getuige die drie personen over de daken heeft zien rennen (waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat het in die verklaring genoemde tijdstip van de waarneming, dat vóór de overval ligt, een kennelijke vergissing betreft).
In aanmerking genomen voorts, dat de verklaringen van [L.] op essentiële onderdelen steun vinden in de verklaringen van aangever, alsmede dat [L.] ook zijn eigen rol niet onbelicht heeft gelaten, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [L.] zoals hiervoor gerelateerd, betrouwbaar zijn en tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Gezien de samenhang met de andere bewijsmiddelen doet daaraan niet af, dat de herkenning door [L.] van zijn medeverdachten door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden, temeer omdat het om de herkenning van vier personen gaat.
3. Technisch onderzoek door het NFI
De politie heeft in de nabijheid van de woning [A-straat 53], op de kennelijke vluchtroute van de overvallers, onder meer een bivakmuts, een nylonmuts, een vuurwapen, een haarband en een stel handschoenen aangetroffen.
Het NFI heeft blijkens haar rapporten van 21 februari 2007 vastgesteld dat op de handschoenen, het vuurwapen en de nylonmuts bloedsporen van aangever zaten.
Het NFI heeft blijkens haar rapport van 30 mei 2007 voorts vastgesteld dat op de handschoenen dna-sporen zitten die overeenstemmen met het dna van verdachte [K.].
Het NFI heeft voorts vastgesteld dat op de bivakmuts die in de klikobak in de nabijheid van de onderhavige woning is gevonden dna-sporen zitten die overeenstemmen met het dna van verdachte [B.] en [L.] (rapport d.d. 4 mei 2007).
4. Telefonische contacten tussen verdachten voorafgaand aan de overval
Uit het politieonderzoek is gebleken dat [van L.], [W.] en [K.] in de dagen voorafgaand aan de overval veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben. Op 20 september 2006, twee dagen voor de overval, hebben [K.] en [van L.] zowel [W.] als [B.] ontmoet, zo blijkt uit foto’s van een politie-observatie.
[K.], [van L.] en [B.] hebben alledrie aangegeven [L.] niet te kennen.
Vast staat dat [K.] en [van L.] wel telefonisch contact met [L.] hebben gehad. Zo is er telefoonverkeer tussen [L.] en [van L.] geweest op diverse momenten op 21 september 2006 en op 23 september - kort voor de overval - om 00:36, 00:58 en 1:10 uur. Bij die drie laatste telefoontjes straalt [van L.] iedere keer een andere zendmast aan, steeds dichter bij het huis van [L.] in Leidschendam.
[L.] en [K.] hebben op 20 september 2006 telefonisch contact gehad.
[van L.] heeft op 23 september 2006, kort na middernacht, vijf keer naar de telefoon van [W.] gebeld. Daaruit leidt de rechtbank af dat [van L.] op dat moment niet de telefoon van [W.] in zijn bezit had en dat hij contact zocht met [W.]. [W.] had bij zijn aanhouding geen mobiele telefoon bij zich. Kort na zijn aanhouding, op 24 september 2006, heeft [W.] vanuit de gevangenis geprobeerd zijn eigen nummer te bellen. De telefoon van [W.] werd op 28 februari 2007 aangetroffen in de woning van [van L.]. Op grond van deze gegevens, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat [van L.] de telefoon van [W.] op 23 september 2007 tussen 1:10 uur en ca. 2:35 uur in zijn bezit heeft gekregen. De verklaring van [van L.] dat hij reeds voordien in het bezit was van de telefoon en dat hij in de nacht van 22 op 23 september 2006 diverse malen zichzelf heeft gebeld, acht de rechtbank niet aannemelijk.
5. Overige bewijsmiddelen
a. Handgeschreven briefjes [K.]
Op 23 maart 2007 zijn in de PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, bij een medegedetineerde van [K.] briefjes aangetroffen waarvan [K.] heeft aangegeven dat hij ze heeft geschreven. Uit de tekst van de één van de briefjes valt op te maken dat [K.] aan een derde genaamd [R.] heeft gevraagd om twee andere briefjes aan [W.] - die hij T-bone noemt - te geven. In de brief aan [R.] schrijft [K.] - verkort en zakelijk weergegeven - dat hij goed met [W.] moet praten en dat [W.] zijn briefjes moet lezen en onthouden. Van zijn advocaat heeft [K.] gehoord dat als [W.] het in die briefjes genoemde verhaal vertelt, het moeilijk zal zijn om hem - [K.] - te veroordelen. [K.] drukt [R.] op het hart dat [W.] wel overtuigend moet praten bij de rechtbank en moet zeggen dat [K.] "er niets mee te maken heeft".
Aan [W.] schrijft [K.], eveneens verkort en zakelijk weergegeven, dat [W.] bij de politie of rechter moet zeggen dat het geen overval was maar dat de bedoeling was om "die man" alleen een beetje bang te maken en om te slaan. Dat hadden de twee Marokkaanse jongens tegen hem gezegd die hem daar mee naar toe hadden genomen. Deze twee Marokkanen kent [K.] vaag van de straat. [K.] verzoekt [W.] om te zeggen dat het "Ali en Ahmet of zo" waren. Verder schrijft [K.] in dit briefje wat hij zelf bij de politie gaat zeggen, te weten dat hij niet de persoon is die de politie zoekt, dat hij [W.] wel van de straat kent en dat de handschoen en nylon muts waarop de politie kennelijk zijn DNA-sporen heeft gevonden voor 2 of 3 dagen van [W.] had geleend omdat hij met brommer was en lange haren had.
b. Proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2007
Op 25 mei 2007 heeft een pro forma zitting in de zaken van verdachten [K.] en [van L.] plaatsgevonden, waarbij de zaken gelijktijdig zijn behandeld. Een van de verbalisanten die [K.], [W.] en [van L.] naar de zittingszaal heeft begeleid - [verbalisant 1] - heeft verklaard dat hij [K.] tegen van Leeuwen hoorde zeggen: "waarom zegt [W.] nou dat hij het gedaan heeft, ik heb ook gezegd dat ik [het] niet gedaan heb". Hij heeft tevens verklaard dat [K.] hem voordien had gevraagd of hij bij [W.] in de cel kon worden geplaatst. Een andere arrestantenbewaarder, [arrestantenbewaarder 1], heeft verklaard dat hij bij het vervoer van dezelfde verdachten hoorde dat [K.] tegen [W.] zei: "Waarom zeg je nou dat je het gedaan hebt, ik heb ook gezegd dat ik het niet gedaan heb".
Uit hetgeen onder a. en b. is gerelateerd, leidt de rechtbank af dat [K.] heeft geprobeerd medeverdachte [W.] in strijd met de waarheid een verklaring te laten afleggen. Deze omstandigheid draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan het bewijs dat hij en zijn medeverdachten de telastgelegde feiten hebben gepleegd.
6. Nadere overwegingen over de bivakmuts (zie overweging 3.)
Verdachte heeft in zijn eerste verhoor tegenover de politie verklaard dat hij kort na de overval langs de woning in de [a-straat] is gereden en dat hij een ambulance zag staan. Eerder op die avond had hij gemerkt dat een tas uit zijn onafgesloten auto was gestolen waarin inbrekerswerktuigen zaten en waarin onder meer de bivakmuts zat die de politie op de vluchtroute van de overvallers heeft aangetroffen en waarop DNA-sporen van verdachte bleken te zitten. Later heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij op de avond van de overval in gezelschap was van [P.]. [P.] heeft tegenover de politie bevestigd dat verdachte op 22 september 2006 ’s avonds in zijn gezelschap verkeerde en dat hij met verdachte heeft geconstateerd dat er een tas uit zijn (onafgesloten) auto was weggenomen De rechtbank hecht aan de verklaringen van [P.] geen waarde nu het er op basis van het dossier alle schijn van heeft dat deze verklaringen na nauw overleg met verdachte tot stand gekomen; [P.] heeft pas tegenover de politie een verklaring afgelegd nadat hij verdachte in de gevangenis had bezocht. Daarbij wijkt de verklaring van [P.] op diverse onderdelen af van de verklaring van verdachte. De rechtbank acht het gestelde alibi van verdachte derhalve niet aannemelijk.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de op de dagvaarding onder 1.primair als 1e en 2e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn mededaders, met bivakmutsen op en in het bezit van twee vuurwapens, ’s nachts de woning van slachtoffer [aangever] binnengedrongen. Verdachte en zijn mededaders hebben vervolgens tegen het slachtoffer, in de beslotenheid van diens woning, langdurig en op een nietsontziende wijze excessief geweld gebruikt. Het is niet duidelijk geworden waarom verdachte en zijn mededaders het juist op het slachtoffer hadden gemunt. Zij hebben geprobeerd hem geld en/of goederen afhandig te maken, maar uiteindelijk niets van verdachte meegenomen. Het slachtoffer is diverse malen - onder andere met een pistool - tegen zijn hoofd en in het gezicht geslagen. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer door de gehele woonkamer geschopt en geslagen en de politie heeft geconstateerd dat de gehele vloer van de woonkamer onder het bloed zat. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer tevens met vuurwapens bedreigd en met een snoer vastgebonden.
De rechtbank acht onderhavige feiten buitengewoon ernstig. Verdachte heeft bij de overval slechts zijn eigen belang voor ogen gehad en zich in het geheel niet bekommerd om de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van een ander, evenmin als diens eigendommen. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt hoe diep de bewezenverklaarde feiten op zijn leven hebben ingegrepen en hoe groot de gevolgen daarvan zijn. Verdachte heeft in dit kader onder meer verklaard dat hij ten tijde van de overval dacht dat hij dood zou gaan en dat het nadien slecht met hem gaat. "Ik weet niet hoe ik weer opnieuw moet beginnen. Ik lig de hele nacht wakker. Dan luister ik of er mensen binnenkomen. Als ik binnen ben, wil ik niet naar buiten en andersom." Het slachtoffer heeft van het op hem uitgeoefende geweld blijvende littekens in zijn gelaat en mogelijk ook permanent gezichtsverlies overgehouden.
Niet alleen op aangever, doch ook op de diverse buurtbewoners die aangever en de overvallers hebben gehoord, moeten de onderhavige feiten diepe indruk hebben gemaakt. Zo heeft een van de omwonende verklaard dat zij "dacht dat er iemand vermoord werd, zo heftig ging het er aan toe." Meer in het algemeen dragen ernstige geweldsmisdrijven als de onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen deze angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 11 juni 2007 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld tot (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor ondermeer geweldsmisdrijven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat eerdere veroordelingen, die hebben geresulteerd in een langdurige detentie tot 21 mei 2007, hem er kennelijk niet van hebben weerhouden om -kort daarna- onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is en zal dienovereenkomstig beslissen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1.primair
als 1e en 2e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1. primair als 1e en 2e cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit :
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd in de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen;
en
poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde feit :
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 8 juni 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 11 juni 2007;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs S.L. Donker, voorzitter,
J.W. Bockwinkel en I.K. Spros, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2007, zijnde mr. Bockwinkel buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.