RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
*(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757828-07
's-Gravenhage, 18 oktober 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1964,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "PI Haaglanden - Zoetermeer" te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 oktober 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr Lont, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen (hierna te noemen beslaglijst) inbeslaggenomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens voornoemde beslaglijst de onder 1, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 genoemde voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven.
Aan de verdachte is telastgelegd, hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad, dat
hij op 22 juni 2007 te Delft opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een groot mes de hals en nek van die [slachtoffer] doorgesneden, met als gevolg gehele doorsnijding van de halsslagaders en halsaders en de luchtpijp en de slokdarm tot op de halswervelkolom, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Door en namens de verdachte is betoogd dat niet meer en anders bewezenverklaard kan worden dan het subsidiair telastgelegde misdrijf doodslag, nu bij verdachte geen sprake zou zijn geweest van voorbedachte raad als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt dat standpunt, waartoe het navolgende redengevend is.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er op 22 juni 2007 in de woning van de verdachte en zijn echtgenote, het slachtoffer, het volgende is gebeurd:
Verdachte en het slachtoffer hebben naar aanleiding van een verzoek van de werkgever van het slachtoffer om bepaalde extra werkzaamheden te verrichten (een onderwerp dat in de daaraan voorafgaande periode reeds veelvuldig reden tot ruzies was geweest) onenigheid gekregen. Dat is ook waargenomen door de oudste zoon, die rond 16.15 uur die dag in de flat arriveerde. Deze zoon is, omdat hij naar zijn werk moest, rond 16.45 uur vertrokken. Daarna laaide de ruzie tussen verdachte en het slachtoffer weer op. Verdachte heeft het slachtoffer in de hal van de woning bij haar haren vastgepakt en haar de bergkast, die vanuit de hal te bereiken was, ingetrokken. Verdachte wist dat zich in die bergkast een groot en scherp mes bevond, dat was opgeborgen in een kastje met laden. In de bergkast is het slachtoffer op de grond terechtgekomen, terwijl verdachte haar met zijn linkerhand vasthield. Op dat moment verzette het slachtoffer zich hevig tegen verdachte door te schoppen, te duwen en te schreeuwen. In die situatie heeft verdachte het mes gepakt. Daartoe heeft hij een voorwerp dat zich vóór het ladenkastje bevond moeten wegduwen dan wel indrukken, waarna hij (tenminste) twee laden van het kastje opende totdat hij het mes had gevonden. Dit alles deed verdachte met zijn rechterhand, aangezien hij met zijn linkerhand het slachtoffer in bedwang hield. Nadat verdachte het mes in zijn rechterhand had gekregen heeft hij daarmee het slachtoffer omgebracht.
Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte, nadat de zoon het huis had verlaten en de ruzie weer oplaaide, op enig moment heeft besloten zijn echtgenote van het leven te beroven. Voor zover dat besluit al niet door hem was genomen op het moment dat hij het slachtoffer de bergkast in trok, was dat besluit in elk geval volkomen op het moment dat hij de -zeker in de situatie waarin hij zich in die bergkast bevond- niet eenvoudige en doelbewustheid vereisende handelingen ging verrichten om het mes in handen te krijgen. Daarmee staat de voor moord vereiste voorbedachte raad vast.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de vrouw met wie hij getrouwd was, de moeder van zijn vijf kinderen, gedood. Dat gebeurde niet in een opwelling, maar nadat verdachte bewust de beslissing had genomen haar om het leven te brengen, wat betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de strafwet kent. Hij heeft het slachtoffer beroofd van haar meest kostbare bezit, het leven, en dusdoende ook zijn vijf jonge kinderen hun moeder ontnomen. Daarmee heeft verdachte onpeilbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van zijn vrouw, in de eerste plaats aan haar kinderen, maar ook aan haar ouders, verdere familieleden en aan haar vrienden.
De wijze waarop verdachte het bewezenverklaarde misdrijf heeft gepleegd kenmerkt zich door een verregaande mate van wreedheid. Uit de verwondingen die hij het slachtoffer heeft toegebracht valt af te leiden dat zij op enig moment tijdens de worsteling met verdachte moet hebben begrepen dat haar laatste uur geslagen had, en het is duidelijk dat zij een afschuwelijke doodsstrijd heeft moeten voeren waarbij zij wanhopig en tevergeefs heeft gepoogd het brute en tomeloze geweld dat verdachte op haar toepaste af te weren.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich niet heeft ontzien het misdrijf te plegen terwijl twee van zijn kinderen (5 respectievelijk 15 jaar oud) zich in de onmiddellijke nabijheid bevonden. Beide kinderen hebben, zij het in verschillende mate, het doden van hun moeder moeten meebeleven, een gebeurtenis waar zij naar verwachting de rest van hun leven onder zullen blijven lijden. Dat verdachte voor wat hij op dat gebied heeft aangericht op geen enkel moment enig invoelingsvermogen aan de dag heeft gelegd blijkt mede hieruit dat hij na het plegen van het delict wel aandacht heeft besteed aan zijn eigen uiterlijke verzorging maar vervolgens -naar eigen zeggen om niet ter plekke te worden aangehouden- het pand heeft verlaten, daarbij de beide kinderen met het ontzielde lichaam van hun moeder in de woning achterlatend.
Ten nadele van verdachte slaat de rechtbank verder acht op de omstandigheid dat hij er ter terechtzitting van heeft blijk gegeven nauwelijks inzicht te hebben in de ernst van hetgeen hij heeft aangericht, laat staan dat hij enig oprecht gevoelen van spijt daaromtrent tot uiting heeft gebracht. Het is wrang te moeten vaststellen dat verdachte nog steeds de schuld voor het gebeurde bij zijn vrouw legt, waarbij hij zich baseert op door hem naar voren gebrachte feiten die op geen enkele wijze aannemelijk zijn geworden.
De rechtbank heeft ten gunste van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het zich bij de stukken bevindende uittreksel uit de Justitiële Documentatieregisters niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Tenslotte neemt de rechtbank over de conclusies, neergelegd in de omtrent verdachte door respectievelijk een psychiater en een psycholoog uitgebrachte rapporten, inhoudende dat ten tijde van het telastgelegde feit bij verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij als volledig toerekeningsvatbaar heeft te gelden voor het telastgelegde feit, indien dat mocht worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte slechts een gevangenisstraf van lange duur behoort te worden opgelegd. De uitzonderlijke ernst van het gepleegde misdrijf in het licht van de zojuist weergegeven ten nadele van verdachte strekkende omstandigheden komt evenwel onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een langere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen keukenmes, genummerd 2, onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan, en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
1. [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
2. [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
3. [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
4. [benadeelde partij 4], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
5. [benadeelde partij 5], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
6. [benadeelde partij 6], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000.
De rechtbank zal elk van de benadeelde partijen, genoemd onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 niet ontvankelijk verklaren in de respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. Daarbij speelt een rol dat de grondslagen waarop de vorderingen zijn gebaseerd bepalingen uit het burgerlijk recht betreffen waarvan de toepassing zich niet verdraagt met het in dat opzicht te korte bestek van de strafrechtelijke procedure.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36c en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 juni 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 juni 2007;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten: een mes Sabatier Ideal keukenmes;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 5, 7, 8, 9, 10 en 11, te weten:
1. Spijkerbroek
5. Hugo Boss spijkerbroek
7. Hummel slipper
8. Sok, kleur beige
9. Sok, kleur beige
10. Hummel slipper
11. T-shirt.
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs J.W. du Pon, voorzitter,
A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en J. Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.J.J.R. Tiemensma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2007.
Mr. Goudswaard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.