RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER STRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757155-07
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 18 oktober 2007
De rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 10 mei 2007 en 4 oktober 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde- dagvaarding onder 1 primair (medeplegen van moord dan wel doodslag), subsidiair (medeplichtigheid aan moord dan wel aan doodslag), meer subsidiair (medeplegen van zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend) meer subsidiair (medeplegen van poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), meer subsidiair (medeplegen mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), meer subsidiair (openlijke geweldpleging) telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde- dagvaarding onder 1 meest subsidiair onder A, eerste alternatief/cumulatief (dood door schuld), onder B, tweede alternatief/cumulatief (nalaten hulp te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert) en onder 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van anderhalf jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan een half jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde alle aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland opvolgen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6261,58 en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6500,-.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6261,58, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] en van een bedrag groot € 6500,-, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A1, en in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A2.
Splitsing van de gevoegde zaken
De rechtbank heeft de splitsing bevolen van de gevoegde zaken nu is gebleken dat geen verband tussen die zaken bestaat. De rechtbank heeft de ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 09/665120-07 verwezen naar de politierechter.
De geldigheid van de dagvaarding
Namens verdachte heeft de raadsman gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair telastgelegde (medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolg heeft) partieel nietig is wegens innerlijke tegenstrijdigheid. De rechtbank honoreert dit verweer. Het strafverzwarende gevolg rijmt niet met de poging, is om deze reden niet duidelijk en niet voldoende begrijpelijk en voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding is derhalve voor dat gedeelte nietig.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair (medeplegen van moord dan wel doodslag), subsidiair (medeplichtigheid aan moord dan wel aan doodslag) meer subsidiair (medeplegen van zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend) meer subsidiair (medeplegen van poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), meer subsidiair (medeplegen mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), meer subsidiair (openlijke geweldpleging) en meest subsidiair onder A, eerste alternatief/cumulatief (dood door schuld) en B, tweede alternatief/cumulatief (nalaten hulp te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert) en 2 is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Op 29 januari 2007 is [slachtoffer] door een messteek in het hart om het leven gekomen. Hij was pas 25 jaar. Het verdriet voor zijn familie en zijn vrienden is diep en blijvend. In verband met de tragische dood van [slachtoffer] is onder meer verdachte door het Openbaar Ministerie vervolgd. De rechtbank heeft op basis van het door het Openbaar Ministerie aangeleverde onderzoeksmateriaal en het onderzoek ter terechtzitting onderzocht wat er op 29 januari 2007 precies is gebeurd.
De rechtbank gaat van de volgende vaststaande feiten uit.
Uit de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] is gebleken dat [slachtoffer] op 29 januari 2007 's ochtends om 08.00 uur koffie ging drinken bij zijn moeder. In het verleden heeft [slachtoffer] psychotisch gedrag vertoond. Hij is daarvoor onder behandeling geweest bij een psychiater van Parnassia. Vanaf oktober 2006 gebruikte hij geen medicijnen meer. [slachtoffer] 's moeder heeft vanaf die tijd geen veranderingen in het gedrag van [slachtoffer] waargenomen tot ongeveer vijf dagen voorafgaand aan 29 januari 2007. In die vijf dagen kwam hij gestrest op haar over. Op de ochtend van de 29ste bemerkte [slachtoffer]'s moeder direct dat het niet goed ging met haar zoon. Dit bleek ook uit het feit dat hij haar later op de ochtend bedreigde door te zeggen dat hij de televisie kapot zou maken en de tafel om zou gooien. Omdat [slachtoffer] haar nooit eerder had bedreigd en om escalatie te voorkomen, heeft de moeder van [slachtoffer] haar woning omstreeks 12.00 uur verlaten. Bij haar vertrek heeft zij aangebeld bij de woning van de familie [familie verdachte]. Zij wilde hen vragen goed op de geluiden in haar woning te letten en zo een oogje in het zeil te houden. Er werd op haar bellen echter niet open gedaan. Zij is naar een goede kennis gegaan en heeft hem verteld dat [slachtoffer] in een psychose was en heel raar deed. Zij vertelde dat ze de vader van [slachtoffer] had gevraagd Parnassia te waarschuwen en heeft zelf ook Parnassia gebeld. Uit het dossier blijkt dat de psychiater die middag de politie heeft gebeld. In dat gesprek heeft de psychiater onder meer gezegd dat hij hulp nodig had bij een agressieve patiënt met een psychotische stoornis, [slachtoffer]. Hij heeft daarbij de politie gevraagd om [slachtoffer] uit huis te halen.
Nadat de moeder van [slachtoffer] het huis al had verlaten, zat de familie [familie verdachte] omstreeks 13.30 uur in de woonkamer te eten, toen plotseling [slachtoffer] op het platte dak verscheen en op het raam bonsde. Hij gooide ook voorwerpen tegen het raam. De oudste zoon van verdachte heeft het raam geopend. Verdachte heeft hem bevolen het raam te sluiten. Dat gebeurde. Verdachte is vervolgens opgestaan, is naar de keuken gelopen en heeft de keukendeur geopend. Hij heeft [slachtoffer] toegesproken vanaf het balkon. Zijn beide zoons, alsmede [vriend] en [vriendin] bevonden zich op dat moment nog in de woonkamer.
[slachtoffer] reageerde niet op de woorden van verdachte en bleef voorwerpen gooien, nu in de richting van verdachte. Op enig moment is [zoon] in de keuken verschenen. Hij heeft een vleesmes gepakt uit de keukenla, is het balkon op gerend, is over de reling van het balkon gesprongen en is op [slachtoffer] afgelopen. Verdachte heeft naar hem geroepen: "[zoon], doe niet", maar [zoon] reageerde niet. [[zoon] heeft een stekende beweging gemaakt in de richting van [slachtoffer] en vrijwel onmiddellijk zijn beide jongens van het platte dak af gevallen.
Kort na de val heeft verdachte vanaf het dak naar beneden gekeken. Hij zag zijn zoon naar boven komen. Hij heeft [slachtoffer] eerst op de grond zien liggen, daarna zien opstaan en opnieuw zien vallen. Op het moment dat hij zag dat [slachtoffer] opnieuw viel, heeft hij naar zijn zoon [oudste zoon] en naar [vriend] geroepen: "Hij gaat weer leggen, bel de GGD". Daarna is hij naar beneden gegaan naar [slachtoffer] toe. Hij trof [slachtoffer] liggend aan, hij heeft hem onder de arm genomen en hem half rechtop tegen de muur gezet. Op dat moment riep een van de buren: "[verdachte], er ligt een mes". Verdachte zag het mes, heeft het opgepakt en tot twee maal toe teruggegooid in de richting van zijn balkon. Daarna is hij terug naar [slachtoffer] gegaan en heeft hij een van de buren om een handdoek gevraagd, die hij op een wond in de zij van [slachtoffer] heeft gedrukt. Verdachte heeft verklaard op deze wijze 20 minuten naast [slachtoffer] te hebben gezeten. Uit het proces-verbaal van bevindingen Telefonische Meldingen 112 blijkt dat vanaf 13.40 uur tenminste drie maal door verdachte en eenmaal door [vriend] met 112 is gebeld. Tussen het moment van het eerste telefoontje naar 112 en de aankomst van medische hulp, zijn ongeveer 10 tot 20 minuten verlopen. Uit de verschillende meldingen kan namelijk worden gereconstrueerd dat - na het eerste telefoontje naar 112 om 13.40 uur - om 13.48 de eerste verbalisanten zijn verschenen. Om 13.57 uur is er een trauma helikopter de lucht in gegaan. Om 14.15 uur was er voor het eerst een arts aanwezig. Om 14.43 uur werd [slachtoffer] naar het ziekenhuis Westeinde gebracht. Hij is hier om 14.49 uur komt aangekomen. Om 15.00 uur werd zijn dood geconstateerd.
In zijn requisitoir heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor respectievelijk:
- medeplegen van moord dan wel doodslag;
- medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag;
- medeplegen van zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend;
- medeplegen van poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend; en
- openlijke geweldpleging.
Ook de rechtbank kan in het dossier geen feiten en omstandigheden vinden waarop de bewezenverklaring van één van deze feiten kan worden gebaseerd. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte schuldig is aan dood door schuld en het als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt. De officier van justitie is van mening dat verdachte meer had kunnen en moeten doen om de dood van [slachtoffer] te voorkomen. De officier van justitie verwijt verdachte het volgende:
onder A, roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig te zijn geweest door:
- de confrontatie aan te gaan of ruzie te zoeken met [slachtoffer];
- de keukendeur open te doen, waardoor zijn zoon [zoon] het balkon en het dak op kon gaan;
- plaats te maken of opzij te gaan zodat [zoon] naar [slachtoffer] toe kon gaan;
- [zoon] niet tegen te houden;
en onder B, nagelaten heeft hulp te verlenen aan [slachtoffer], terwijl deze in levensgevaar verkeerde, door:
- de gewonde [slachtoffer] in eerste instantie aan zijn lot over te laten, om eerst het mes te zoeken en naar boven te gooien;
- tijd te laten verlopen door zich niet direct om [slachtoffer] te bekommeren en 112 te bellen;
- geen volledige openheid van zaken te geven aan 112 door te suggereren dat er sprake was van een ongeval, dat [slachtoffer] op een hek gevallen was en te verzwijgen dat er met een mes was gestoken.
Ad A.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte de confrontatie is aangegaan of ruzie heeft gezocht met [slachtoffer]. Toen [slachtoffer] plotseling en zonder aanleiding op het woonkamerraam begon te bonken en voorwerpen tegen het raam gooide, heeft verdachte allereerst zijn oudste zoon bevolen het raam te sluiten. Vervolgens is hij het balkon op gegaan om te proberen het geweld te laten stoppen door tegen [slachtoffer] te praten.
De officier van justitie stelt dat verdachte in plaats daarvan de politie of de hulpdiensten had moeten bellen. De rechtbank ziet geen redenen die verdachte ervan hadden moeten weerhouden om te proberen het probleem door praten op te lossen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op [slachtoffer] is afgelopen, dreigende bewegingen heeft gemaakt of ruzie heeft gezocht met [slachtoffer]. Hij heeft wel, ongetwijfeld op luide toon en in niet mis te verstane bewoordingen, gezegd dat [slachtoffer] op moest houden, dat hij een bel had en [slachtoffer] kon aanbellen als hij een probleem had. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte al eerder ruzie had met [slachtoffer]. Integendeel, toen zijn moeder het huis verliet om de zaak niet te laten escaleren, heeft ze uitgerekend bij de [familie verdachte] aangebeld omdat ze hen wilde vragen een oogje in het zeil te houden.
De rechtbank deelt evenmin het oordeel van de officier van justitie dat verdachte roekeloos en aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door de keukendeur open te doen waardoor [zoon] het balkon en het dak op kon gaan. Er was voor verdachte geen aanleiding de keukendeur niet open te doen. Zoals hierboven aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat de 'oplossing' van verdachte, namelijk het proberen te praten met [slachtoffer], de juiste oplossing was. Er was voor verdachte geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [zoon] vervolgens het slachtoffer zou aanvallen. Te minder nu [zoon] op dat moment niet eens in de keuken was. De impliciete stelling van de officier van justitie dat 'deze vader' een gewelddadige uitbarsting van 'deze zoon' had moeten voorzien, kan, naar het oordeel van de rechtbank, nergens op worden gebaseerd, ook niet op het strafblad van [zoon].
Voor de opvatting van de officier van justitie dat verdachte plaats heeft gemaakt of opzij is gegaan, zodat [zoon] het balkon en het dak op kon gaan, heeft de rechtbank onvoldoende bewijs gevonden. Er is slechts één verklaring waarin de term 'zich erlangs wurmde' is gebruikt. Er zijn daarentegen verschillende verklaringen waarin wordt gesteld dat verdachte op het balkon stond, waardoor [zoon] reeds een vrije doorgang had.
Ook het verwijt dat verdachte zijn zoon [zoon] had moeten tegenhouden, deelt de rechtbank niet. Vast is komen te staan dat verdachte op het moment dat [zoon] de keuken binnen kwam en het mes pakte, op het balkon stond met zijn gezicht naar [slachtoffer] toe. Verdachte stond op dat moment met zijn rug naar de keukendeur en had zijn aandacht bij [slachtoffer] omdat [slachtoffer] nog steeds met voorwerpen gooide en psychotisch gedrag vertoonde. Wat er ook zij van de stelling van de officier dat het lawaai maakt wanneer iemand snel een lade met bestek opent, het komt de rechtbank aannemelijk voor dat verdachte dat niet heeft gehoord vanwege alle commotie op het dak. Uit alle verklaringen in het dossier komt naar voren dat [zoon], toen hij het mes had gepakt, naar [slachtoffer] is toe gerend. Beide jongens zijn, zo blijkt uit de eigen verklaring van verdachte en uit de verklaring van getuige [getuige], door de vaart die [zoon] had, als in één beweging van het dak gevallen. Verdachte heeft nog kunnen roepen: "doe niet", maar [zoon] heeft daar niet op gereageerd. Het komt de rechtbank niet onaannemelijk voor dat [zoon] verdachte al gepasseerd was voordat hij zich kon realiseren wat er gebeurde. Er was, naar het oordeel van de rechtbank, geen tijd of gelegenheid om [zoon] tegen te houden, mede gelet op de omstandigheid dat het ging om een in woede ontstoken, rennende, zestienjarige jongen.
Ad B.
De officier van justitie stelt voorts dat verdachte heeft nagelaten hulp te verlenen aan [slachtoffer] die in levensgevaar verkeerde. Ook dit verwijt onderschrijft de rechtbank niet.
Verdachte heeft als enige en vanaf het allereerste moment, namelijk vlak nadat de jongens van het dak waren gevallen, hulp gezocht en hulp geboden. Er waren veel mensen getuige van het gebeurde, mensen die vanuit de ramen commentaar leverden en de laatste stappen van het slachtoffer filmden. Buiten verdachte en de buurvrouw, mevrouw [buurvrouw], die hem een handdoek heeft aangegeven om de wond mee dicht te drukken, heeft echter niemand 112 gebeld of geprobeerd hulp te verlenen.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte tijd heeft laten verlopen door eerst naar het mes te zoeken en niet direct 112 te bellen en [slachtoffer] aan zijn lot over te laten. Uit de (geluids)beelden van het filmpje blijkt echter het tegendeel. Zodra verdachte zag dat [slachtoffer] weer viel, heeft hij opdracht gegeven aan zijn oudste zoon en aan [vriend] de GGD te bellen. Zelf is hij, zonder zich eerst om zijn eigen zoon te bekommeren, die tenslotte ook van het dakje was afgevallen, onmiddellijk naar beneden gegaan om te zien hoe het met [slachtoffer] was. Verdachte heeft eerst [slachtoffer] een beetje overeind gezet tegen een muurtje. Verdachte is een medische leek en heeft tegenover de politie verklaard dat hij dacht dat dit het beste voor [slachtoffer] was. Vervolgens hoorde hij een buurman roepen dat er een mes lag. Hij heeft het mes opgepakt en het in twee pogingen het balkon op gegooid. Uit het dossier komt niet naar voren dat die handelingen meer dan een paar seconden hebben geduurd. Op geen enkele wijze blijkt dat [slachtoffer] aan zijn lot is overgelaten en dat [slachtoffer] door die paar seconden meer gevaar heeft gelopen zijn leven te verliezen.
Verdachte heeft in een opwelling het mes opgepakt, het naar het balkon gegooid en het mes later voor de politie verborgen gehouden. Dit wordt hem, naar het oordeel van de rechtbank, ten onrechte zwaar aangerekend. In artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht staat dat het wegmaken van een voorwerp waarmee een strafbaar feit is begaan (zoals in casu het mes) een strafbaar feit is, waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal 6 maanden, behalve- zo staat in het tweede lid van dat artikel - als het iemand betreft die voorwerpen verbergt om gevaar van vervolging af te wenden voor een van zijn bloedverwanten, zoals hier een vader voor zijn zoon. De wetgever heeft dat kennelijk zo menselijk en begrijpelijk gevonden dat zij artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing verklaart op een vader en zijn zoon. Verdachte had voor het oppakken en wegmaken van het mes derhalve nooit strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Dat is ook niet het verwijt van de officier. De officier is van mening dat verdachte door het zoeken naar het mes kostbare tijd verloren heeft laten gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verwijt niet onderbouwd. De rechtbank kan uit de stukken in het dossier slechts opmaken dat 112 reeds was gebeld en dat er met het oppakken en weggooien van het mes een paar seconden zijn verstreken.
Tot slot verwijt de officier verdachte dat hij aan 112 geen volledige openheid van zaken heeft gegeven door te suggereren dat [slachtoffer] op een hek was gevallen en door te verzwijgen dat er met een mes was gestoken. Afgezien van de vraag of 112 sneller ter plaatse zou zijn geweest als het woord messteek was genoemd, merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft gezien dat [slachtoffer] over een hekje is gevallen. Op foto's in het dossier is duidelijk te zien dat er op het hekje een grote hoeveelheid bloed zit. Verdachte zag veel bloed aan [slachtoffer]s zij. Op die plaats heeft hij de handdoek gedrukt gehouden om het bloed te stelpen. Uit verklaringen van verbalisanten en uit het sectierapport komt naar voren dat bij de wond die door de messteek is veroorzaakt, uitwendig weinig bloed te zien was. De bloedingen waren vooral inwendig. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen enkele reden om geen geloof te hechten aan de verklaring van verdachte dat hij de wond, die was veroorzaakt door de messteek, pas heeft gezien toen er anderen aanwezig waren die het T-shirt van [slachtoffer] omhoog deden. Tot die tijd zat verdachte met [slachtoffer] in zijn armen met een handdoek gedrukt tegen de plaats waar hij het meeste bloed zag.
Verdachte heeft weliswaar niet gesproken over een mes, maar heeft van het begin af aan 112 volstrekt duidelijk gemaakt dat er sprake was van een ernstige verwonding. Hij heeft om de paar minuten gebeld met 112 met de vraag waar ze bleven en wat hij moest doen.
Gelet op het vorenstaande ontgaat het de rechtbank welk verwijt de officier verdachte wil maken en op welke wijze dat verwijt de basis kan vormen voor het gestelde nalaten van hulp aan [slachtoffer].
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank geen enkel onderdeel van de telastgelegde dood door schuld, noch voor het gestelde nalaten van hulp aan [slachtoffer] die in levensgevaar verkeerde, bewezen en zal verdachte ook van dit deel van het telastgelegde vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook van feit twee, bedreiging, vrijspreken.
Verdachte heeft ter terechtzitting zelf aangegeven dat hij - nadat [slachtoffer] en [zoon] waren gevallen en [zoon] weer omhoog klauterde - tegen [slachtoffer] woorden heeft geroepen in de trant van "zie je nou wat er gebeurt" maar dat hij [slachtoffer] niet heeft bedreigd. Dit wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige]. De woorden 'zie nou wat er gebeurt" leveren naar het oordeel van de rechtbank geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht op. Blijkens het dossier hebben vele getuigen verdachte bedreigingen horen uiten. Uit hun verklaringen blijkt dat dit is gebeurd nadat beide jongens al van het dak waren gevallen.
Opvallend is daarbij dat er geen twee getuigen zijn die hetzelfde hebben gehoord; iedereen haalt verschillende bewoordingen aan. Gelet op de vele verschillen in de bedreigingen die de getuigen hebben gehoord en het feit dat verdachtes ontkenning wordt bevestigd door getuige [getuige], komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit en spreekt zij verdachte vrij.
De rechtbank heeft zich genoodzaakt gevoeld tot een uitgebreide motivering van onderhavig vonnis, nu verdachte door alle media-aandacht - niet in de laatste plaats veroorzaakt door het op internet gezette filmpje van een getuige, dat is gemaakt nadat de steekpartij had plaatsgevonden - door de publieke opinie reeds is veroordeeld. Uitgangspunt in het Nederlands strafrecht is dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De rechtbank is na een grondig en uitgebreid onderzoek tot het oordeel gekomen dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig feit dat hem telast is gelegd.
De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte vanaf het eerste moment en als enige alles heeft gedaan wat hij kon doen om het leven van [slachtoffer] te redden. Het komt de rechtbank bijzonder wrang voor dat uitgerekend degene die wel alle hulp die hij kon geven, heeft gegeven, voor dit feit terechtstaat.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 6261,58.
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 6500,-.
De raadsman heeft namens verdachte vrijspraak bepleit van het aan verdachte telastgelegde en zich om die reden niet over de vorderingen uitgelaten.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van hetgeen hem is telast gelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zij in hun vorderingen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij - gewijzigde -dagvaarding onder 1 primair (medeplegen van moord dan wel doodslag), subsidiair (medeplichtigheid aan moord dan wel aan doodslag) meer subsidiair (medeplegen van zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend) meer subsidiair (medeplegen van poging tot zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), (nog) meer subsidiair (medeplegen mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbend), meest subsidiair (openlijke geweldpleging) en nog meer subsidiair onder A, eerste alternatief/cumulatief en B, tweede alternatief/cumulatief en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
in verzekering gesteld op 29 januari 2007
in voorlopige hechtenis gesteld op 1 februari 2007
welke voorlopige hechtenis werd opgeheven 10 mei 2007
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M Kortenhorst, voorzitter,
mr. P. de Haan, rechter,
en mr. A.H. Bergman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kramer, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2007.