ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5487

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5866
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening van een verblijfsvergunning aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling en de beoordeling van voortgezet verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande minderjarige vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie. De eiser, geboren in Somalië, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvankelijk was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de afwijzing was vernietigd, heeft de Staatssecretaris op 11 augustus 2006 ambtshalve besloten om eiser een verblijfsvergunning te verlenen onder de beperking 'alleenstaande minderjarige vreemdeling'. Deze vergunning was geldig tot 7 augustus 2004.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Staatssecretaris, omdat hij van mening was dat hij ten onrechte niet in aanmerking was gebracht voor voortgezet verblijf. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de bestreden beschikking van 12 januari 2007 geen beslissing bevatte omtrent het voortgezet verblijf. De rechtbank oordeelde dat de gronden van bezwaar van eiser niet gericht waren op de weigering van voortgezet verblijf, en dat de Staatssecretaris geen reden had om hierover te beslissen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een partij in de kosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 07/5866
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling]
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
eiser,
gemachtigde: mr. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, voorheen de Minister van Justitie, daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W.J. Vinkes, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 25 april 2002 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 14 oktober 2002 afgewezen. Een daartegen door eiser ingesteld beroep is door de rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 23 augustus 2005, gegrond verklaard. Daarbij is de bestreden beschikking van 14 oktober 2002 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beschikking te nemen.
1.2. Bij beschikking van 28 oktober 2005 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (wederom) afgewezen en ambtshalve beslist eiser geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
1.3. Tegen deze beschikking is door eiser op 30 november 2005 beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op 20 januari 2006 de beschikking van 28 oktober 2005 ingetrokken, voor zover deze beschikking een weigering inhoudt om eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Bij uitspraak van 12 juni 2007 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, het beroep voor dit onderdeel niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond verklaard.
1.5. Bij beschikking van 11 augustus 2006 heeft verweerder ambtshalve besloten eiser niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling”.
1.6. Eiser heeft daartegen op 15 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij de bestreden beschikking van 12 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en eiser met ingang van 25 april 2002 in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Vermeld is daarbij dat deze verblijfsvergunning geldig is tot 7 augustus 2004.
1.7. Bij beroepschrift van 7 februari 2007 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van beroep zijn ingediend op 3 maart 2007.
1.8. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 juli 2007. Eiser is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de reguliere verblijfsvergunning onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” bij beschikking van 11 augustus 2006 geweigerd omdat -kort gezegd- eiser in het land van herkomt over adequate opvang zou beschikken.
Eiser heeft in de gronden van bezwaar van 10 september 2006 aangevoerd dat verweerder eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat er adequate opvang in het land van herkomst zou zijn. Bij de bestreden beschikking is met terugwerkende kracht de reguliere verblijfsvergunning onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” aan eiser verleend met ingang van de datum van zijn asielaanvraag tot aan de meerderjarigheid van eiser. In de aanbiedingsbrief heeft verweerder eiser er op gewezen dat hij, indien hij voortgezet verblijf beoogt, zo spoedig mogelijk een aanvraag daartoe dient in te dienen. Indien deze aanvraag binnen zes maanden na 12 januari 2007 wordt ingediend, zal deze als tijdig worden aangemerkt, aldus de aanbiedingsbrief.
2.2. In beroep voert eiser hiertegen aan dat hij door verweerder ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor voortgezet verblijf. Aan eiser had een verblijfsvergunning onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” verleend moeten worden, die na drie jaar in voortgezet verblijf diende te worden omgezet. Verweerder had, in de visie van eiser, bij de bestreden beschikking over dit voortgezet verblijf moeten beslissen. Gesteld is in dat verband dat verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en de artikelen 3 en 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Ook is eiser ten onrechte niet gehoord op zijn bezwaren.
2.3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “voortgezet verblijf” slechts op aanvraag wordt verstrekt en niet ambtshalve.
Beoordeling van het beroep
2.4. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt bij een ontvankelijk bezwaar door het bestuursorgaan een heroverweging plaats van het besluit in primo op grondslag van het bezwaar. Blijkens de gronden van bezwaar, zijn eisers bezwaren tegen het besluit in primo van 11 augustus 2006 gericht tegen het in dat besluit vervatte oordeel van verweerder dat in het land van herkomst adequate opvang bestaat.
2.5. Ingevolge artikel 8.1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Voor de ontvankelijkheid van een dergelijk beroep is (onder meer) vereist dat de belanghebbende een belang heeft bij het voeren van de procedure. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) blijkt dat de rechter alleen rechtsvragen beantwoordt indien sprake is van een geschil over een besluit. Is dat niet het geval, dan ontbreekt procesbelang. Het doel dat degenen die beroep instelt beoogt, moet met het beroep bereikt kunnen worden (ABRS 18 mei 2001, JB 2001/88).
Blijkens de gronden van beroep is eiser van oordeel dat eiser in aanmerking had moeten worden gebracht voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “voortgezet verblijf”. Eisers gemachtigde leest in de bestreden beschikking, naar ter zitting nog is verduidelijkt, een weigering van een dergelijke verblijfsvergunning “voortgezet verblijf”. Deze weigering blijkt volgens eisers gemachtigde uit de in de bestreden beschikking opgenomen einddatum voor de verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier als “alleenstaande minderjarige vreemdeling”.
2.6. De rechtbank stelt evenwel vast dat de bestreden beschikking van 12 januari 2007 geen beslissing inhoudt omtrent voortgezet verblijf. Noch in de tekst onder het kopje “Besluit” noch in de tekst onder het kopje “Motivering van de beschikking” valt enige aanduiding te onderkennen van een ambtshalve beslissing van verweerder omtrent (de weigering van) voortgezet verblijf. Verweerder had daartoe ook geen reden, omdat overeenkomstig artikel 7:11 Awb beslist diende worden op grondslag van het bezwaar. Eisers bezwaren waren niet gericht op (de weigering van) voortgezet verblijf.
2.7. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.8. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 17 augustus 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: