ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5484
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Stenfert Kroese
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden bij verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verblijfsvergunning van eiseres, een Angolese vrouw met twee jonge kinderen. Eiseres was in Nederland gekomen op 3 december 2001 en had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke was afgewezen. Vervolgens had zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, die ook was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereisten van artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat vereist dat de vreemdeling drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Eiseres stelde echter dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die haar recht gaven op een verblijfsvergunning op basis van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De rechtbank oordeelde dat er inderdaad bijzondere omstandigheden waren die in het voordeel van eiseres spraken. De rechtbank verwees naar een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de positie van alleenstaande vrouwen in Angola, waaruit bleek dat het risico bestond dat eiseres bij terugkeer in Angola in de prostitutie terecht zou komen. Daarnaast had eiseres twee jonge kinderen, waarvan het jongste kind medische problemen had. De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de besluitvorming (drie jaar) en de gezinsband tussen eiseres en haar kinderen, evenals de zorg die de vader van het jongste kind verleende, wezenlijke factoren waren die de beslissing van verweerder in twijfel trokken.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en bepaalde dat verweerder een nieuwe beschikking op bezwaar moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 141,- diende ook vergoed te worden.