ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5484

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/62775
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stenfert Kroese
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden bij verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verblijfsvergunning van eiseres, een Angolese vrouw met twee jonge kinderen. Eiseres was in Nederland gekomen op 3 december 2001 en had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke was afgewezen. Vervolgens had zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, die ook was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereisten van artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat vereist dat de vreemdeling drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Eiseres stelde echter dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die haar recht gaven op een verblijfsvergunning op basis van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank oordeelde dat er inderdaad bijzondere omstandigheden waren die in het voordeel van eiseres spraken. De rechtbank verwees naar een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de positie van alleenstaande vrouwen in Angola, waaruit bleek dat het risico bestond dat eiseres bij terugkeer in Angola in de prostitutie terecht zou komen. Daarnaast had eiseres twee jonge kinderen, waarvan het jongste kind medische problemen had. De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de besluitvorming (drie jaar) en de gezinsband tussen eiseres en haar kinderen, evenals de zorg die de vader van het jongste kind verleende, wezenlijke factoren waren die de beslissing van verweerder in twijfel trokken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en bepaalde dat verweerder een nieuwe beschikking op bezwaar moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 141,- diende ook vergoed te worden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 06/62775
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling]
geboren op [geboortedatum],
mede namens haar minderjarige kinderen
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum] en
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
allen van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
eiseres,
gemachtigde: mr. D. de Vries, advocaat te Dokkum,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W.J. Vinkes, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Eiseres is op 3 december 2001 in Nederland gekomen. Zij heeft op 21 december 2001 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij onherroepelijk geworden beschikking van 14 juni 2002 heeft verweerder geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ambtshalve is door verweerder beslist eiseres in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” is met ingang van 21 december 2001 verleend. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is met het meerderjarig worden van eiseres op 30 juni 2003 geëxpireerd.
1.2. Op 8 mei 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel “voortgezet verblijf”. Verweerder heeft bij beschikking van 24 mei 2006 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.3. Eiseres heeft daartegen op 20 juni 2006 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn ingediend op 5 juli 2006.
Op 3 oktober 2006 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 27 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij beroepschrift van 22 december 2006 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van beroep zijn op 24 januari 2007 ingediend.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 juli 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet is voldaan aan het in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) neergelegde vereiste dat de vreemdeling drie jaar in Nederland dient te hebben verbleven als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Weliswaar kan op grond van artikel 3.52 Vb 2000 wegens bijzonder individuele omstandigheden een verblijfsvergunning worden verleend, maar in de visie van verweerder is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vb 2000.
2.2. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep aangegeven dat zich wel bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 3.52 Vb 2000. Eiseres heeft in Nederland twee kinderen gekregen. Hoewel ze woonruimte deelt met de vader van het jongste kind, heeft ze met deze man geen relatie meer. Het jongste kind heeft bovendien medische problemen. Terugkeer naar Angola betekent voor eiseres dat zij de zorg voor twee kleine kinderen heeft, zonder dat ze op een sociaal netwerk of op familie kan terugvallen. Van de enige nog in leven zijnde zuster in Angola weet eiseres de verblijfplaats niet. In beroep is gewezen op een drietal uitspraken van de rechtbank waarin omstandigheden zoals die waarin eiseres verkeert als klemmende redenen van humanitaire aard werden beschouwd.
Gesteld is dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en met het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK).
2.3. In het verweerschrift heeft verweerder een nadere toelichting op zijn standpunt gegeven. Verweerder heeft voorts overwogen dat de uitspraken waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen zien op asielprocedures en derhalve relevantie missen voor het onderhavige geschil. Ook medische omstandigheden bij het jongste kind kunnen geen rol spelen in het kader van de beoordeling ex artikel 3.52 Vb 2000, omdat in het Vb 2000 is voorzien in vergunningverlening op grond van medische omstandigheden en eiseres deze omstandigheden in een aanvraag voor dat verblijfsdoel had moeten inbrengen. In dat verband heeft verweerder gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 2 maart 2007, registratienummer 200607507/1.
Schending van artikel 8 EVRM is door eiseres niet onderbouwd, terwijl het IVRK de Nederlandse staat niet meer verplichtingen oplegt dan uit het huidige beleid voortvloeien. Overigens heeft de ABRS in diverse uitspraken geoordeeld dat de artikelen 2, 3, 22 en 37 van het IVRK geen rechtstreekse werking hebben, aldus verweerder.
2.4. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. Van de kant van eiseres is in het kader van artikel 8 EVRM naar voren gebracht dat niet alleen sprake is van gezinsleven met de vader van het jongste kind, maar ook van privéleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat dit privéleven geschonden wordt als eiseres en haar kinderen terug dienen te keren naar Angola.
Beoordeling van het beroep
2.5. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid, Vw 2000. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000 kan een aanvraag als hier bedoeld worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor de vreemdeling wil verblijven. Op grond van artikel 3.81 van het vreemdelingenbesluit (Vb 2000)wordt een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, beoordeeld als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid aanhef en onder c, Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet drie jaar houder is van een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling en dat zij derhalve aan vorengenoemde bepaling in het Vb 2000 geen rechten kan ontlenen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder, blijkens de bestreden beschikking en het verweerschrift uitsluitend aan artikel 3.52 Vb 2000 heeft getoetst en -anders dan door verweerders gemachtigde ter zitting is gesuggereerd- niet aan het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Wat partijen dan ook verdeeld houdt is de vraag of er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat eiseres aan het bepaalde in artikel 3.52 Vb 2000 rechten kan ontlenen.
2.6. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Onder verwijzing naar een drietal uitspraken van de rechtbank, nevenzittingsplaats Assen (d.d.15 augustus 2006, Awb 05/49648), Utrecht (d.d. 25 oktober 2004 Awb 03/36427) en Breda (d.d. 6 april 2004 Awb 02/59864) is door de gemachtigde van eiseres naar voren gebracht dat bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard maken dat eiseres niet terug kan naar Angola. In dat verband is gewezen op het feit dat eiseres, die wel een zuster in Angola heeft maar niet weet waar deze verblijft, feitelijk alleenstaande vrouw is, twee kleine kinderen heeft en -blijkens het asielrelaas- voor haar vertrek uit Angola als prostitué in haar levensonderhoud heeft moeten voorzien. De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen in een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2005 over de positie van alleenstaande vrouwen in Angola wordt vermeld, het risico dat eiseres bij terugkeer naar Angola wederom in de prostitutie terecht komt zeker niet kan worden uitgesloten. Hoewel de door de gemachtigde van eiseres aangehaalde uitspraken asielprocedures betroffen, betekent dat niet dat de omstandigheden die in deze procedures aan de orde waren en waarnaar door eiseres is verwezen als soortgelijk aan haar eigen omstandigheden, niet relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of er bijzondere individuele omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 3.52 Vb 2000. Immers, het betreft thans niet de vraag of eiseres om die reden te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, maar of zij vanwege de kans op (gedwongen) terugkeer in de prostitutie zich met haar twee kinderen wel verzekerd weet van voldoende opvang in Angola. Tevens acht de rechtbank relevant dat eiseres twee jonge, in Nederland geboren, kinderen heeft en dat eiseres met beide kinderen in huis woont bij de vader van het jongste kind. Uit de feitelijk door de vader van dit jongste kind verleende zorg, leidt de rechtank af dat sprake is van een gezinsband tussen eiseres, haar twee kinderen en de vader van het jongste kind. Ten aanzien van het oudste kind van eiseres bestaat deze band al bijna vijf jaar. In dat verband is ook niet zonder relevantie dat de besluitvorming van verweerder lang heeft geduurd, namelijk drie jaar. Ten slotte is sprake van medische problemen bij het jongste kind van eiseres, welke problemen door verweerder in de bestreden beschikking niet zijn betwist.
Gelet op dit samenstel van factoren heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid niet kunnen oordelen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 Vb 2000.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel, artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.8. Tevens bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 november 2006;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beschikking op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,= en bepaalt dat verweerder deze proceskosten en het griffierecht ad € 141,= aan eiseres dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
Aldus gegeven door mr. . Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 17 augustus 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: