2.7. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het bezwaar van eiseres geen redelijke kans van slagen heeft. Daartoe dient de vraag of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft gesteld te worden beantwoord.
Vast staat dat eiseres niet binnen de voorgeschreven termijn de verschuldigde leges heeft voldaan, maar de leges vóór de datum van het bestreden besluit zijn betaald. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, Awb wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Voorts volgt uit artikel 24, tweede lid, Vw 2000 -voor zover hier van belang- dat als betaling van de leges achterwege blijft, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de brief van 23 oktober 2006 moet worden aangemerkt als de herstelverzuimbrief, waarbij verzoekster een termijn als bedoeld in artikel 4:5, vierde lid, Awb is gegeven om alsnog de leges te voldoen. De hersteltermijn voor eiseres eindigde op 19 november 2006. Zoals verweerder bij brief van 6 juni 2007 heeft gesteld, eindigde de verweerder in artikel 4:5, vierde lid, Awb gegeven termijn, om een besluit te nemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen, op 17 december 2006. Nu verweerder eerst bij besluit van 22 december 2006 de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, heeft verweerder dit besluit buiten de termijn van artikel 4:5, vierde lid, Awb genomen.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de uitspraak van de ABRS van 21 augustus 2006 volgt dat buiten de in artikel 4:5, vierde lid, gegeven termijn verweerder niet zonder meer tot buitenbehandelingstelling kan overgegaan. Immers in bovengenoemde uitspraak overweegt de ABRS dat, indien een aanvraag niet binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken buiten behandeling is gesteld, artikel 24, tweede lid, Vw 2000 niet aan de behandeling daarvan in de weg staat, mits de vreemdeling de verschuldigde leges alsnog in de bezwaarfase betaalt. In de uitspraak van 21 oktober 2004 (LJN AR4649) heeft de ABRS voorts overwogen dat, nu de leges in bezwaar alsnog zijn betaald, de rechtbank terecht heeft overwogen dat de minister het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling gegrond had moeten verklaren en een inhoudelijke beslissing op die aanvraag had moeten nemen.
Nu vast staat dat verweerder het bestreden besluit niet binnen de in artikel 4:5, vierde lid, Awb gestelde termijn heeft bekendgemaakt en eiseres de verschuldigde leges alsnog heeft betaald, dient verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling gegrond te verklaren en een inhoudelijke beslissing op die aanvraag te nemen.