RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06/9254
AWB 06/9261
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 mei 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1971, eiser; en,
[eiseres],
geboren [geboortedatum] 1974, eiseres;
en hun beider minderjarige kinderen,
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 1994, [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1995, [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1996, [kind 4], geboren op [geboortedatum] 1998, [kind 5], geboren op [geboortedatum] 2002 en [kind 6], geboren op [geboortedatum] 2005, allen van Iraakse nationaliteit.
gemachtigde: mr.drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.A.M. de Groot, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Bij brief van 20 februari 2003 is door Stichting voor vluchtelingen en nieuwkomers te Lelystad (hierna: VVNL) ten behoeve eisers een zogenaamde 14-1 brief naar verweerder verstuurd. Bij brief van 18 november 2003 heeft verweerder op deze brief gereageerd. Op 18 november 2003 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de inhoud van deze brief. Bij besluiten van 26 januari 2006 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Tegen deze besluiten hebben eisers op 20 februari 2007 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 maart 2007. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3 Ingevolge artikel 1:3, derde lid, Awb, wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.4 Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 november 2005, op het standpunt gesteld dat het belang van VVLN bij de beslissing op het verzoek van 20 februari 2003 niet is aan te merken als een aan haar statutaire doelstelling ontleend, individuele belangenbehartiging overstijgend, collectief belang, als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, Awb. Gelet hierop moet geconcludeerd worden dat VVLN geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb, bij de beslissing is en dit verzoek daarom geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb. Omdat de brief van de minister van 18 november 2003 derhalve niet de afwijzing van een aanvraag behelst en dus niet als besluit van de Awb kan worden aangemerkt, heeft verweerder het door eisers tegen die brief gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. In het verweerschrift overweegt verweerder dat dit beroep niet voldoende is onderbouwd, ter zitting neemt verweerder ten aanzien van dit beroep subsidiair het standpunt in dat het besluit in de zaak waar eisers naar verwijzen een ambtelijke misslag betreft.
2.5 Eisers hebben -samengevat en voor zover van belang- het volgende aangevoerd. De bestreden beschikkingen vermelden, in paragraaf 4, alinea 3: ‘Niet gebleken is dat ten tijde van het schrijven van de brief door de betrokken vreemdeling een machtiging is afgegeven om namens hem/haar de brief van 20 februari 2003 te schrijven’. Uit verweerders gebruik van de formulering “niet gebleken is” maken cliënten op dat verweerder het kennelijk geenszins voor uitgesloten hield dat VVLN door cliënten gemachtigd was een 14/1 verzoek in te dienen. Dit ligt ook voor de hand, gelet op de statutaire doelstellingen van VVLN in het algemeen en de omstandigheid dat VVLN al eerder namens cliënten (en met toestemming van cliënten) met verweerder had gecorrespondeerd. Voor zover er bij verweerder twijfel bestond of VVLN wel gemachtigd was het 14/1-verzoek in te dienen had het op verweerders weg gelegen, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 4:5 Awb, om die twijfel weg te nemen door middel van het opvragen van een machtiging, had verweerder cliënten in de gelegenheid dienen te stellen om het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde redelijke termijn. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten. Een en ander klemt te meer nu sedert het indienen van het 14/1-verzoek inmiddels drie jaar zijn verstreken en cliënten bij het indienen van een nieuw verzoek zouden worden geconfronteerd met het mvv-vereiste. Voorts doen eisers onder verwijzing naar een procedure onder registratienummer 9802.07.2003 een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Vastgesteld wordt dat verweerder bij brief van 7 februari 2003 inhoudelijk heeft gereageerd op een brief van een medewerker van VVNL, van 30 oktober 2002, waarbij deze medewerker namens eisers een verzoek doet om herziening van het besluit op de asielaanvraag en om toepassing van een besluitmoratorium ten aanzien van eisers.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat eiser er, gelet op het bovenstaande, op mocht vertrouwen dat verweerder het door de medewerker van VVNL ingediende 14/1-verzoek inhoudelijk als aanvraag zou aanmerken, nu verweerder ook inhoudelijk heeft gereageerd op het hierboven weergegeven verzoek van eveneens een medewerker van VVNL en deze medewerker daarbij niet heeft tegengeworpen daartoe niet gemachtigd te zijn. Nu verweerder het 14/1-verzoek niet als een aanvraag heeft aangemerkt, omdat de indiener geen belanghebbende zou zijn, dan wel niet zou zijn gebleken dat zij tot het indienen van het verzoek gemachtigd was, heeft verweerder gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.8 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De overige aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
2.9 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de brief van 20 februari 2003 met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eisers;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 138,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 21 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van L.M. Driessen, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.