RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 april 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984, van Burundische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verdoner, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 20 januari 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 oktober 2005 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 januari 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij verdacht wordt van samenwerking met de rebellen. Toen hij op een dag in november 2004 soldaten bij zijn ouderlijke woning aantrof, wist hij te vluchten. Later heeft hij vernomen dat zijn ouders door de soldaten waren meegenomen. Met hulp van een vriend van zijn vader heeft hij zijn land van herkomst verlaten.
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Eiser heeft toerekenbaar geen nationaliteits- en identiteitspapieren overgelegd. Hij heeft evenmin reisdocumenten overgelegd en blijkt niet in staat om verifieerbare verklaringen aangaande de reisroute af te leggen. Er gaat geen positieve overtuigingskracht uit van de verklaringen van eiser, verweerder twijfelt aan zijn gestelde identiteit en nationaliteit. Eiser heeft met betrekking tot de gesproken taal op school, het schoolpasje en de identificatieplicht verklaringen afgelegd die in tegenspraak zijn met hetgeen in het Algemeen Ambtsbericht inzake Burundi van 17 januari 2005 (kenmerk: DPV/AM-865649/05) en in diverse openbare bronnen zoals een rapport van de University of Toronto van 2001 staat vermeld. Tevens kan hij onvoldoende namen van wijken in de stad Bujumbura noemen. In het rapport taalanalyse van 11 juli 2005 wordt voorts geconcludeerd dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak en cultuurgemeenschap binnen Burundi. Eiser heeft geen contra-expertise ingediend en verweerder heeft niet toegezegd dat in afwachting van het rapport contra-expertise de besluitvorming zou worden opgeschort. De gestelde capaciteitsproblemen bij de Taalstudio zijn onvoldoende relevant, zeker nu niet aan verweerder is bericht binnen welke termijn het rapport contra-expertise beschikbaar zou zijn.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het in beroep overgelegde rapport van contra-expertise niet bij de beoordeling kan worden betrokken, nu het niet eerder overleggen daarvan aan eiser is toe te rekenen
2.6 Eiser achter het onzorgvuldig dat verweerder geen uitstel heeft gegeven voor het doen verrichten van de contra-expertise. Eiser zet vraagtekens bij de motivering van de landenkennis nu het eerste gehoor gedetailleerde informatie over Bujumbura bevat en er nergens in de analyse iets wordt opgemerkt over de Franse leenwoorden. In de zienswijze heeft de gemachtigde al gewezen op het meest recente ambtsbericht van Burundi waarin vermeld staat waar Swahili wordt gesproken en dat dit steeds meer in de handel wordt gebruikt. Het is aan verweerder om aan te geven dat die informatie niet klopt omdat het ambtsbericht ook al afkomstig is van een ter zake deskundige instantie. Er wordt bovendien onvoldoende informatie geven over de achtergrond van Kin 2. In beroep, bij brief van 14 november 2006, heeft eiser het rapport van contra-expertise van de Taalstudio overgelegd. Eiser meent dat dit rapport bij de beoordeling kan worden betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 In geschil is allereerst de vraag of verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser geen uitstel te verlenen voor het laten verrichten van een contra-expertise.
2.8 Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Bij brief van 9 mei 2005 heeft verweerder eiser bericht dat hij voornemens is een taalanalyse uit te voeren. In deze brief wordt eiser gewezen op de mogelijkheid een contra-expertise te laten uitvoeren. Eiser dient dan binnen tien werkdagen na ontvangst van het rapport taalanalyse aan te tonen dat een contra-expertise is opgestart. Alleen dan kan uitstel worden verleend voor het uitvoeren van de contra-expertise en het indienen van de zienswijze. Bij schrijven van 8 september 2005 heeft verweerder het voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan eiser kenbaar gemaakt en hem daarbij het rapport taalanalyse van 11 juli 2005 doen toekomen. Eiser is daarbij, onder verwijzing naar verweerders brief van 9 mei 2005, in de gelegenheid gesteld een contra-expertise in te dienen. Eiser heeft verweerder bij brief van 20 september 2005 een afschrift doen toekomen van de aanvraag om een contra-expertise bij de Taalstudio te Monnickendam. In de zienswijze van 26 september 2005 heeft eiser verweerder verzocht om de uitslag van de contra-expertise af te wachten, waarbij verweerder is geinformeerd over de stand van zaken bij de Taalstudio. Bij brief van 13 oktober 2005 heeft verweerder eiser, onder verwijzing naar paragraaf C3/15.3.2 Vreemdelingencirculaire (Vc) laten weten dat het verzoek om uitstel niet kan worden ingewilligd omdat eiser geen verklaring van de Taalstudio heeft bijgevoegd. Bij brief van 20 oktober 2005 heeft verweerder een schrijven van 19 oktober 2005 van de Taalstudio doen toekomen, waarin eiser onder meer is meegedeeld dat hij rond 3 november 2005 het plan van aanpak kan verwachten. Op diezelfde datum heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst in de brief van 13 oktober 2005 verwijst naar paragraaf C3/15.3.2. Vc en in dat verband als reden voor de weigering van het verzochte uitstel aangeeft dat eiser geen verklaring van de Taalstudio heeft bijgevoegd. Dat een zodanige verklaring verlangd wordt is eiser echter niet meegedeeld in de brief van 9 mei 2005, waarnaar verweerder in zijn schrijven van 8 september 2005 heeft verwezen. In de brief van 9 mei 2005 is slechts vermeld dat eiser moet aantonen dat een contra-expertise is opgestart. Gelet hierop mocht eiser er van uitgaan dat hij met zijn brief aan verweerder van 20 september 2006 hieraan had voldaan. Het had op verweerders weg gelegen eiser alsnog in de gelegenheid te stellen de verlangde verklaring over te leggen. Door dit na te laten heeft verweerder niet de bij de totstandkoming van besluiten in acht te nemen zorgvuldigheid in acht genomen.
2.10 In beroep heeft eiser alsnog het rapport van contra-expertise overgelegd, dat op zijn verzoek is opgesteld om de bij verweerder bestaande twijfel over zijn nationaliteit weg te nemen. Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen in de uitspraak van 31 maart 2005 (200410541/1; JV 2005/207) volgt uit artikel 31, eerste lid, Vw, dat een rapport van contra-expertise in beginsel in de besluitvormingsfase dient te worden overgelegd. Slechts indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan de vreemdeling toe te rekenen omstandigheden, kan het in rechte bij de beoordeling worden betrokken.Gelet op hetgeen hierboven onder 2.8 en 2.9 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden het rapport van contra-expertise niet in het kader van de besluitvorming op de aanvraag heeft kunnen overleggen. Dat rapport kan derhalve bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
2.11 In het rapport van taalanalyse dat door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is vastgesteld dat :
- eiser Kurundi woorden niet goed uitspreekt,
- hij Swahili woorden correct uitspreekt en sommige Swahili woorden niet,
- hij in het algemeen standaard Swahili woorden gebruikt en soms niet;
- eiser soms standaard-grammatica van het Swahili gebruikt en soms niet.
Op basis hiervan heeft de taalanalist geconcludeerd dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Burundi.
2.12 In het door eiser overgelegde rapport van contra-expertise van 16 augustus 2006 heeft de taalanalist vastgesteld dat:
- eisers uitspraak van Swahili woorden niet die is van een persoon die zich het standaard Swahili heeft meester gemaakt;
- eiser als hij Swahili sprak woorden gebruikte die de taalanalist categoriseert als de Burundi Swahili taalvariant;
- eiser sommige Swahili woorden correct gebruikt, maar die woorden in bepaalde zinsconstructies niet juist gebruikt;
- eiser aan Swahili woorden bepaalde deeltjes toevoegt, die niet in het standaard Swahili gebruikt worden, maar wel in andere Bantu talen, zoals het Kirundi
- eiser problemen heeft met bepaalde onderdelen van de zinsopbouw, hetgeen suggereert dat hij niet een persoon kan zijn afkomstig uit Tanzania waar het standaard Swahili wordt gesproken.
Op basis van zijn bevindingen concludeert de taalanalist dat het hoogstwaarschijnlijk is dat eiser afkomstig is uit de spraakgemeenschap van Burundi.
2.13 De rechtbank is van oordeel dat het rapport van contra-expertise voldoende concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van het in opdracht van verweerder opgestelde rapport van taalanalyse. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen. Hoewel de door verweerder ingeschakelde taalanalist, anders dan de contra-expert, ook eisers uitspraak van Kurundi woorden heeft onderzocht, komt daaraan geen doorslaggevende betekenis toe. Eiser heeft immers verklaard dat hij afkomstig is uit de wijk [wijknaam] in Bujumbura, Burundi, alwaar Swahili wordt gesproken; hij kent slechts een paar woorden Kurundi. Voorts stelt de rechtbank vast dat zowel de door verweerder ingeschakelde taalanalist als de contra-expert aan de hand van een taalanalyse geconstateerd hebben dat eiser deels het standaard Swahili beheerst en deels het niet-standaard Swahili spreekt. De contra-expert heeft echter ook het door eiser gesproken niet-standaard Swahili aan een analyse onderworpen en is op basais daarvan tot zijn conclusies gekomen. De door verweerder ingeschakelde taalanalist heeft het gelaten bij zijn bevindingen over het door eiser gebezigde Swahili en niet beoordeeld tot welke spraakgemeenschap het door eiser gesproken niet-standaard Swahili te herleiden is, terwijl zodanige beoordeling nu juist cruciaal is.
2.14 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 Awb en 3:46 Awb.
2.15 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.16 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.2 verklaart het beroep gegrond;
3.3 vernietigt het bestreden besluit;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 20 januari 2005, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 23 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van L.M. Driessen, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.