RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 29887
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 juni 2007
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1973, van Bosnische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 10 november 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 mei 2006 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 20 juni 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 16 april 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 april 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Iedereen in Bosnië dacht dat de vader van eiseres, vanwege zijn Servische afkomst, deelnam aan de oorlog en moslims heeft gedood. Eiseres is hierdoor in 1993 door drie mannen, [...], [...] en [...], verkracht. [...] is in 2003 langsgekomen om te vragen waar de vader van eiseres verbleef. [...] heeft daarbij gedreigd haar dochter mee te nemen en gedreigd eiseres en haar dochter te verkrachten. Eiseres heeft desondanks niet gezegd waar haar vader verbleef. Daarnaast worden de zus en zwager van eiseres gezocht vanwege de getuigenis van haar zwager voor het Joegoslavië Tribunaal in ’s-Gravenhage. Er zijn meerdere malen (nep)agenten bij eiseres langsgekomen om te vragen naar de verblijfsplaats van haar zus en zwager. Omdat eiseres niet wilde vertellen waar zij verbleven, hebben de (nep)agenten iedere keer haar moeder vervloekt en gedreigd de dochter van eiseres te vermoorden. Uiteindelijk heeft de opeenstapeling van gebeurtenissen ervoor gezorgd dat eiseres haar land van herkomst heeft verlaten en in Nederland asiel heeft aangevraagd. In de correcties & aanvullingen van 20 februari 2006 heeft eiseres hieraan toegevoegd dat [...] na 2003 nog ongeveer 7 tot 8 keer is langsgekomen. Ten slotte werd eiseres met grote regelmaat getreiterd en bedreigd door de burgers vanwege de vermeende activiteiten van haar vader en later ook vanwege de negatieve opinie die er ontstond na het optreden van haar zwager bij het Joegoslavië Tribunaal.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas betrokken dat eiseres onvoldoende documenten heeft overgelegd ter staving van haar identiteit, nationaliteit en reisroute en het relaas derhalve positieve overtuigingskracht ontbeert. Weliswaar wordt hetgeen zij heeft verklaard geloofwaardig geacht, eiseres heeft de gestelde vrees van [...] en de burgers niet aannemelijk gemaakt. Volgens verweerder valt niet in te zien dat de autoriteiten in het land van herkomst geen bescherming tegen derden kunnen en / of willen bieden. Subsidiair heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Eiseres wordt in het kader van de a-grond van artikel 29 Vw een binnenlands vluchtalternatief tegengeworpen. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de overige toelatingsgronden van artikel 29 Vw.
2.6 Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat ten onrechte is geconcludeerd dat zij toerekenbaar ongedocumenteerd is en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiseres heeft een Licna Carta overgelegd waardoor er geen reden is te twijfelen aan haar identiteit en nationaliteit. Eiseres heeft haar paspoort, ondanks meerdere pogingen, niet teruggekregen van de reisagent. Eiseres kan hierdoor niet worden toegerekend dat zij geen documenten ter staving van haar reisroute heeft overgelegd. Eiseres is van mening dat zij wel in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling, nu zij vanwege haar etnische achtergrond in relatie tot de problemen die haar vader, zuster en zwager hebben gehad en de persoonlijke discriminatie waar zij als gevolg hiervan mee te maken had, een reële vrees heeft voor vervolging door [...] en de burgers van Bosnië. [...] en zijn hulpjes hebben in het hele land invloed en eiseres had geen middelen om te verhuizen waardoor een binnenlandsvluchtalternatief niet kan worden tegengeworpen. Bovendien loopt eiseres gelet op het voorgaande, bij terugkeer naar Bosnië, een reële kans op schending van artikel 3 EVRM. Er is wel degelijk sprake van traumata en klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de gestelde dreigementen van [...] op herhaalde verkrachting. De autoriteiten zijn niet in staat eiseres bescherming te bieden tegen [...] en de burgers. Ten slotte doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel in verband met de omstandigheid dat haar zus in 2005 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres toerekenbaar ongedocumenteerd is. Nu uit het bestreden besluit blijkt en ook ter zitting desgevraagd niet is ontkend dat verweerder op grond van de documenten die eiseres heeft overgelegd, en in het bijzonder de Licna Carta, niet twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van eiseres, heeft verweerder zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het paspoort noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd dat vanwege het enkele feit dat eiseres haar paspoort niet heeft overgelegd artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw aan eiseres kan worden tegengeworpen.
2.9 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin deugdelijk gemotiveerd dat eiseres geen documenten ter staving van haar reisroute heeft overgelegd. Immers, uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder overeenkomstig zijn beleid, zoals neergelegd in C1/5.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), heeft bezien of eiseres omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Dan geeft de vreemdeling volgens het beleid van verweerder immers blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
2.10 Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hetgeen is bepaald in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw aan eiseres is tegengeworpen. Daaruit vloeit voort dat thans niet meer vaststaat dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas de maatstaf van de positieve overtuigingskracht heeft kunnen hanteren, zoals neergelegd in C1/3.2.3 van de Vc.
2.11 Reeds op grond van het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Echter, in dit geval ziet de rechtbank gronden om te beoordelen of het bestreden besluit voor het overige op goede gronden berust.
2.12 Indien verweerder alsnog deugdelijk kan motiveren dat artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw in redelijkheid aan eiseres kan worden tegengeworpen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.13 Verweerder heeft in C1/3.2 Vc beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C1/3.2.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen: Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.14 Blijkens de bewoordingen, zoals met name in het voornemen verwoord, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht heeft. Tot die conclusie is verweerder gekomen op grond van de overweging dat eiseres de door haar gestelde vrees van [...], niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de verklaringen van eiseres komt namelijk naar voren dat zij voor het laatst op een onbekende datum in 2003 problemen heeft ondervonden van de zijde van deze persoon, terwijl eiseres pas in september 2005 is vertrokken uit haar land van herkomst. Niet gebleken is dat eiseres tussen 2003 en haar vertrek nog problemen heeft ondervonden van de zijde van [...] of van een andere zijde. Daarbij komt dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Bosnië van 7 oktober 2003 blijkt dat de autoriteiten in deze gevallen bescherming bieden aan personen die problemen ondervinden van derden.
2.15 Gezien het beleid van verweerder zoals neergelegd in C1/3.2.3 Vc, valt niet zonder nadere motivering in te zien dat op grond van de voorgaande overweging de conclusie gerechtvaardigd is dat het relaas geen positieve overtuigingskracht bezit. Het deel van het beleid betreffende de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het relaas lijkt betrekking te hebben op de vaststelling van de feiten. De overweging op grond waarvan in de bestreden beschikking wordt geconcludeerd dat het relaas geen positieve overtuigingskracht bezit, heeft daar geen betrekking op. Verweerder heeft naar het oordeel van rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd dat dit wel het geval is.
2.16 Gelet op hetgeen door eiseres is aangevoerd in de correcties en aanvullingen, dat [...] na 2003 nog 7 à 8 keer is langsgekomen, heeft verweerder voorts ondeugdelijk gemotiveerd dat zij niet aannemelijk acht dat eiseres na 2003 niet meer te vrezen had van [...].
2.17 De rechtbank kan zich voorts niet verenigen met het standpunt van verweerder dat niet aannemelijk is dat eiseres voldoende navraag heeft gedaan naar de aangifte die zij heeft gedaan tegen [...]. Blijkens de geloofwaardig geachte verklaringen van eiseres, heeft zij 15 à 20 keer aangifte gedaan. Bovendien heeft eiseres zich voor bescherming gewend tot de UNPROFOR en de SFOR. Gezien de omstandigheid dat verweerder deze verklaringen van eiseres geloofwaardig acht, is de rechtbank van oordeel dat eiseres er voldoende aan heeft gedaan om bescherming van de autoriteiten te verkrijgen.
2.18 Verweerder heeft voorts het zogeheten binnenlands vluchtalternatief, neergelegd in C1/3.3.2 Vc, aan eiseres tegengeworpen. Verweerder had bij de beoordeling of van eiseres verwacht kan worden dat zij zich elders in het land van herkomst vestigt, overeenkomstig zijn beleid, moeten bekijken of er feitelijk een gebied bestaat waar de vreemdeling geen gevaar loopt en of de veiligheid in het gebied bestendig is. Voorts is van belang dat het gebied voor de vreemdeling toegankelijk en bereikbaar moet zijn. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de vreemdeling een leven kan leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven niet als abnormaal zijn aan te merken. Bij de beoordeling of sprake is van een binnenlands vluchtalternatief is het primair aan verweerder om te beoordelen of voldaan is aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Nu niet gebleken is dat verweerder de hiervoor genoemde voorwaarden heeft betrokken bij zijn beoordeling, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen binnenlands vluchtalternatief aan eiseres worden tegengeworpen.
2.19 Ten slotte heeft eiseres, op grond van de omstandigheid dat haar zus in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Verweerder heeft het beroep op dit beginsel afgedaan met de stelling dat de bewijslast hiervan bij de vreemdeling ligt. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres het dossier van haar zus derhalve niet betrokken is. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder met deze stelling niet volstaan nu verweerder het dossier van de zus ter beschikking heeft en het hier geen onbekende derde betreft.
2.20 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens schending van artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.21 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 21 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.