ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5127

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5899
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel en terugkeer naar land van herkomst niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft eiser op 31 december 1998 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke bij uitspraak van 5 oktober 2004 ongegrond is verklaard. Eiser heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen deze uitspraak. Op 18 april 2005 stelt eiser met bemiddeling van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te zijn teruggekeerd naar Soedan, maar op 18 juni 2005 heeft hij opnieuw Nederland ingereisd en een nieuwe asielaanvraag ingediend op 25 oktober 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak overwogen dat indien een vreemdeling na een eerdere asielprocedure stelt naar zijn land van herkomst te zijn teruggekeerd, en vervolgens een nieuwe aanvraag indient, dit alleen kan worden beoordeeld als de vreemdeling de terugkeer aannemelijk heeft gemaakt en nieuwe feiten of omstandigheden kan aanvoeren die een zelfstandig karakter hebben ten opzichte van de eerdere afwijzing.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk is teruggekeerd naar Soedan. Het overgelegde ticket naar Addis Ababa bewijst enkel een reis van Nederland naar Ethiopië en niet naar Soedan. De fax van de IOM aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) biedt ook geen bewijs van zijn terugkeer. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn terugreis uit Soedan kunnen bevestigen, en zijn verklaringen over zijn terugkeer zijn niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de eerdere afwijzing kunnen onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 5899
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975, van Soedanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. P.J.P. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.E. Efstratiades, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 26 oktober 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 januari 2007 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 6 februari 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 mei 2007. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de boordeling de volgende feiten. Eiser heeft op 31 december 1998 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 december 1999 afgewezen en het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 15 februari 2002 ongegrond verklaard. Het door eiser tegen laatst genoemd besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 5 oktober 2004 (AWB 02/13934) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel ingesteld. De afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden. Eiser zegt op 18 april 2005 met bemiddeling van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te zijn teruggekeerd naar Soedan.
2.2 Naar aanleiding van zijn asielaanvraag van 26 oktober 2005 is eiser gehoord op 26 oktober 2005 en 29 november 2005. Uit de rapporten van die gehoren blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij op 18 april 2005 is teruggekeerd in Soedan. Eiser heeft op 25 april 2005 een oproep gekregen om zich te melden bij de veiligheidsdienst op 27 april 2005. Dat heeft eiser gedaan. Na het gesprek bij de veiligheidsdienst is eiser teruggekeerd naar zijn woning. Diezelfde nacht werd hij vanuit zijn woning meegenomen door medewerkers van de veiligheidsdienst. Hij is meegenomen naar een woning en ondervraagd. Eiser is daarbij mishandeld. Eiser moest documenten ondertekenen. Hij werd bedreigd met een veroordeling van 5 tot 8 jaar. Na twee dagen in de woning werd hij overgebracht naar de Kober gevangenis in Khartoum. Eiser verbleef op een afdeling voor politieke gevangenen. In de gevangenis werd hij eveneens ondervraagd en mishandeld. Op 6 juni 2005 wist hij met behulp van een bewaker, die was omgekocht, te ontsnappen. Op 8 juni 2005 is eiser per vrachtwagen naar Libië gebracht. Vanuit Libië is eiser als verstekeling aan boord van een schip naar Frankrijk vervoerd. Vanuit Frankrijk is eiser via België naar Nederland gereisd met de trein. Op 18 juni 2005 is eiser Nederland ingereisd. Op 11 augustus 2005 heeft eiser zich gemeld bij de Nederlandse autoriteiten voor een asielaanvraag. Ter staving van zijn aanvraag heeft eiser overgelegd een afschrift van de oproep te verschijnen van het Bureau van de Openbare Veiligheid, Afdeling Binnenlandse Veiligheid (de veiligheidsdienst) van 25 april 2005 alsmede een vertaling van het document.
2.3 Verweerder heeft voormeld document in onderzoek gegeven aan de afdeling DPV/AM van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De conclusie van deze afdeling is neergelegd in het individuele ambtsbericht van 18 oktober 2006 (kenmerk: DPV/AM-U060317.0078/911454). Geconcludeerd is dat het niet mogelijk is gebleken te onderzoeken of de door eiser in kopie overgelegde oproep authentiek is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Niet in geschil is dat eiser eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De afwijzing van die aanvraag is in rechte onaantastbaar geworden.
2.5 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.6 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 mei 2005 (kenmerk: 200503208/1, LJN: AT5803) overwogen dat indien een vreemdeling na een eerdere asielprocedure stelt naar zijn land van herkomst te zijn teruggekeerd en vervolgens hier te lande een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel indient, geen sprake is van eenzelfde geschil dat ten tweede male aan de rechter wordt voorgelegd, indien de vreemdeling de terugkeer aannemelijk heeft gemaakt en aan de aanvraag een, op basis van een in dat land na die terugkeer opgekomen, nieuw feitencomplex en een daarop gebaseerd asielrelaas dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van het relaas dat tot de eerdere afwijzing heeft geleid en derhalve los daarvan beoordeeld dient te worden, ten grondslag heeft gelegd. De vraag of van een dergelijke situatie sprake is, vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter.
2.7 Eiser heeft – blijkens een handgeschreven opmerking op de kopie – een origineel passenger ticket and bagage check overgelegd van een reis op 18 april 2005 van Amsterdam naar Addis Ababa (Ethiopië) en een afschrift van de oproep te verschijnen voor de veiligheidsdienst van 25 april 2005.
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank is met het overgelegde passenger ticket naar Addis Ababa niet aannemelijk gemaakt dat eiser daadwerkelijk is teruggekeerd naar Soedan. Dit ticket heeft immers alleen betrekking op een reis van Nederland naar Ethiopië. Evenmin kan op basis van de inhoud van de door verweerder ter zitting overgelegde fax van de IOM aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 6 november 2006 aannemelijk worden geacht dat eiser naar Soedan is teruggekeerd. Hierin staat dat in Khartoum geen aankomst assistentie aanwezig is voor hun vertrekkers, dat het moeilijk is om aan te geven of eiser daadwerkelijk in Khartoum is aangekomen, dat de IOM veelal door Ethiopian Airlines wordt geïnformeerd als een klant de doorverbinding niet heeft gehaald of gebruikt, dat een dergelijk bericht niet bekend is bij de IOM en dat, omdat de administratie in Afrika vaak te wensen overlaat, geen verder onderzoek zal worden gedaan.
2.9 Het overgelegde afschrift van de oproep te verschijnen voor de veiligheidsdienst, van welke oproep de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, zegt verder niets over de terugkeer van eiser naar Soedan.
2.10 Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser geen documenten heeft overgelegd van zijn terugreis uit Soedan. Eiser stelt de documenten van een deel van zijn terugreis, te weten de treintickets van Marseille naar Parijs en van Parijs naar Amsterdam, te zijn kwijtgeraakt dan wel te hebben weggegooid.
2.11Nu eiser zijn gestelde terugkeer naar Soedan niet aannemelijk heeft gemaakt, kunnen de door eiser gestelde problemen in Soedan na zijn terugkeer niet ten grondslag worden gelegd aan een nieuwe aanvraag.
2.12 De aanvraag van eiser dient dan te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb. Hieraan zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die afbreuk kunnen doen aan de eerdere afwijzing van de asielaanvraag.
2.13 De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 6 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.