RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2007
de minister van Buitenlandse zaken,
te Den Haag,
opposant,
de uitspraak van de rechtbank van 20 juli 2007.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 april 2007 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van [eiseres], eiseres, ingediend door haar gemachtigde [gemachtigde] (verder: [gemachtigde]), gericht tegen het ongedateerde besluit van opposant, verzonden op 19 april 2007, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Bij schrijven van 28 augustus 2007 heeft opposant de rechtbank verzocht de uitspraak van 20 juli 2007 (deels) te herzien.
1. In dit geding ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de vraag of het schrijven van opposant van 28 augustus 2007 dient te worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van 20 juli 2007.
2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel zijn hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 van de Awb voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
3. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 20 juli 2007 toepassing is gegeven aan artikel 8:54 van de Awb. Tegen een dergelijke uitspraak staat het rechtsmiddel van verzet, bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, open. Derhalve is geen sprake van een onherroepelijk geworden einduitspraak als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Herziening van de bestreden uitspraak is dan ook niet mogelijk.
4. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding het schrijven van 28 augustus 2007 van opposant aan te merken als verzet gericht tegen de uitspraak van 20 juli 2007.
5. Aan de orde is voorts de vraag of dit verzet gegrond is.
6. In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank – voor zover van belang – overwogen dat opposant door te volstaan met de intrekking van het ongedateerde besluit, verzonden op 19 april 2007, zonder tevens opnieuw inhoudelijk te beslissen niet binnen de daarvoor gestelde wettelijk termijn een nieuwe besluit op bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft onder gegrondverklaring van het beroep dit niet tijdig genomen besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb vernietigd en opposant opgedragen binnen een termijn van zes weken alsnog een nieuw inhoudelijke besluit te nemen. Daarbij heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb opposant veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,-.
7. Opposant heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat in deze uitspraak ten onrechte een proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden. Immers, ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In de visie van opposant is de gemachtigde van eiseres niet als zodanig aan te merken.
8. De rechtbank stelt voorop dat opposant niet de inhoudelijke overwegingen betwist waarop de uitspraak van 20 juli 2007 rust. Het verzet ziet enkel op de veroordeling van opposant in de proceskosten.
9. De rechtbank overweegt allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 29 april 1996 ( LJN: ZB5994, gepubliceerd in AB 1997, 24), voor zover hier relevant, dat in afdeling 8.2.4 van de Awb een regeling ontbreekt voor het geval dat het verzet niet ziet op hetgeen in de hoofdzaak is beslist maar op het niet op juiste wijze toepassing geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. Uit het ontbreken van afwijkende, daarop toegespitste bepalingen vloeit voort dat de doeltreffendheid van een slechts op (het ontbreken van) een dergelijk nevendictum gericht verzet in volle omvang moet worden beoordeeld. Indien een zodanig verzet doel treft is evenwel het als vervallen aanmerken van de gehele uitspraak, dus ook voor zover daarbij op de hoofdzaak is beslist, naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen, reeds omdat de rechter dan buiten de grenzen van het aan hem voorgelegde verzet zou treden. In dat geval kan de rechter volstaan met in de uitspraak op dat verzet de op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde beslissing in de bestreden uitspraak vervallen te verklaren, en vervolgens die beslissing te nemen die uit een correcte toepassing van het bepaalde in dat artikel voortvloeit.
10. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of in de uitspraak van 20 juli 2007 ten onrechte een proceskostenveroordeling opposant heeft plaatsgevonden.
11. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan ter zake van verleende rechtsbijstand een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
12. De rechtbank stelt met opposant vast dat [gemachtigde], die in de voorliggende procedure dient te worden aangemerkt als referent van eiseres, tevens optreedt als gemachtigde. Uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat het correspondentieadres van [gemachtigde] zijn privé-adres betreft. Voorts duidt de opmaak van de door [gemachtigde] verzonden brieven niet op het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand, doch veeleer op het optreden van een particulier die zowel referent als gemachtigde van eiseres in onderhavige procedure is. Bovendien zijn de door [gemachtigde] overgelegde giroafschriften, gelet op de inhoud ervan, aan te merken als afschriften van een privérekening. Verder komt het adres op deze giroafschriften overeen met het adres dat staat vermeld op de brieven die [gemachtigde] heeft verzonden aan opposant. Tot slot is gebleken uit de brieven van [gemachtigde] van 3 april 2007 en 31 juli 2007 dat Fabrie werkzaam is als zakenman.
13. Niet aannemelijk is aldus dat [gemachtigde] beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
14. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in haar uitspraak van 20 juli 2007 een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 8:75 van de Awb. De rechtbank stelt thans vast dat geen aanleiding bestaat om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De grief van opposant slaagt mitsdien.
15. Het verzet van opposant dient dan ook, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder c van de Awb, gegrond te worden verklaard. De uitspraak van 20 juli 2007 dient vervallen te worden verklaard voor zover die uitspraak betrekking heeft op de proceskostenveroordeling.
16. Voor een veroordeling in de kosten van het verzet bestaat geen aanleiding.
17. Beslist wordt als volgt.
verklaart het verzet gegrond;
verklaart de uitspraak van 20 juli 2007 vervallen voor zover daarbij een veroordeling in de proceskosten ten bedrage van € 322,- is uitgesproken.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier op 14 september 2007.