RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2007
[Eiser],
geboren op [dag] juli 1988,
nationaliteit Kongolese,
verblijvende te [verblijfplaats],
eiser,
gemachtigde mr. Y.E. Verkouter,
de Staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. H. Hanssen-Telman.
Procesverloop
Eiser heeft op 28 oktober 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 8 augustus 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en ambtshalve besloten eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ (amv).
Op 4 september 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen de in genoemd besluit vervatte weigering van een verblijfsvergunning asiel en bezwaar ingediend tegen de daarin vervatte weigering van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking amv.
Bij uitspraak van 14 maart 2005 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch het beroep tegen het asielbesluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 november 2005 heeft verweerder het bezwaar tegen de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv ongegrond verklaard. Dit besluit heeft verweerder op 10 maart 2006 weer ingetrokken.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard en eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv verleend, ingaande 28 oktober 2002, geldig tot 28 oktober 2003, onder gelijktijdige verlenging tot 1 juli 2004.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er (thans) toe strekt dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 06/34263.
Het beroep is behandeld op de zitting van 19 april 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de Minister van Justitie.
2. Aan de orde is de vraag of het besluit van 20 juni 2006 in rechte stand kan houden.
3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.
4. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag op 28 oktober 2002 als geboortedatum 7 juli 1988 opgegeven. In het kader van de beoordeling van eisers asielaanvraag heeft verweerder aan eiser op grond van een leeftijdsonderzoek, waarvan het resultaat is vastgelegd in een rapport van 29 oktober 2002, de geboortedatum 1 juli 1986 toegekend, nu uit dit leeftijdsonderzoek zou zijn gebleken dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag ouder dan zestien jaar was.
Omdat verweerder zich niet had vergewist van de zorgvuldigheid waarmee het leeftijdsonderzoek tot stand was gekomen, heeft op 4 november 2005 een radiologische herbeoordeling van de röntgenfoto’s van eiser plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 10 november 2005, waarin de conclusie dat eiser ten tijde van de asielaanvraag ouder was dan 16 jaar is bevestigd.
5. Op grond van de hiervoor weergegeven informatie heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ervan uit kan worden gegaan dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag ouder was dan zestien jaar. Daarom voldeed eiser volgens verweerder op basis van de toegekende geboortedatum per 1 juli 2004 niet langer aan het specifieke beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zoals omschreven in hoofdstuk C2, paragraaf 7.5 van de Vc 2000, omdat hij op die datum meerderjarig zou zijn geworden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan verweerder ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen.
8. Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ambtshalve worden verleend onder een beperking amv.
9. Ingevolge hoofdstuk C1, paragraaf 7.5, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv telkens verlengd voor één jaar. Dit geldt echter enkel indien de betrokken vreemdelinge nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zoals omschreven in hoofdstuk C2, paragraaf 7.2 van de Vc 2000.
10. Het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder de leeftijd van eiser ten tijde van het indienen van de asielaanvraag op goede gronden op zestien jaar of ouder heeft bepaald, op grond waarvan verweerder hem de geboortedatum 1 juli 1986 heeft toegekend. Op grond daarvan heeft verweerder de verleende verblijfsvergunning in het bestreden besluit slechts verlengd tot 1 juli 2004, de datum waarop eiser ingevolge de toegekende leeftijd achttien jaar is geworden, in plaats van tot 7 juli 2006, zijnde de datum waarop eiser ingevolge zijn opgegeven geboortedatum die leeftijd zou hebben bereikt. Zou eisers leeftijdsopgave juist zijn, dan zou eiser ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf.
11. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
12. Eiser heeft in bezwaar gemotiveerd de conclusie van het leeftijdsonderzoek en de herbeoordeling, de zorgvuldigheid waarmee dit onderzoek zou hebben plaatsgevonden, en de deskundigheid betwist van de onderzoeker, drs. H.Th. van der Pas. Het bezwaar spitste zich toe op de vraag welke conclusie de onderzoeker heeft mogen verbinden aan de radiologische bevindingen omtrent de uitrijping van het hand/polsgebied van eiser.
13. Hoewel eiser zijn bezwaren uitvoerig heeft gemotiveerd én uit het bestreden besluit genoegzaam blijkt dat verweerder niet volledig tegemoet is gekomen aan die bezwaren, heeft verweerder nagelaten in het bestreden besluit enig inzicht te geven in de overwegingen die aan het besluit ten grondslag hebben gelegen. Verweerder heeft immers volstaan met een enkele verwijzing naar het leeftijdsonderzoek en de herbeoordeling en heeft niet onderbouwd waarom er, ondanks de bezwaren van eiser, van uitgegaan dient te worden dat eiser ten tijde van de asielaanvraag ouder was dan zestien jaar.
14. Weliswaar is verweerder in het verweerschrift en ter zitting alsnog uitvoerig ingegaan op de bezwaren van eiser, doch dit is, volgens vaste jurisprudentie, te laat. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.
15. Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
16. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of, indien zij de beschikking zou vernietigen, aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Voor toepassing van die bepaling is in beginsel slechts plaats indien materieel geen andere beslissing mogelijk is dan een besluit met hetzelfde dictum als het vernietigde besluit.
17. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich deze situatie niet voor. Zoals hiervoor al weergegeven, gaat de verweerder eerst in het verweerschrift inhoudelijk in op de bezwaren van eiser. Daarbij heeft verweerder tevens verwezen naar een uitvoerig rapport van de Commissie Leeftijdsonderzoek van 31 januari 2006 met bijlagen, dat bij dit verweerschrift is gevoegd. Eisers gemachtigde heeft zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat zij eerst kort voor de zitting in het bezit is gesteld van dit verweerschrift en bijlagen, zulks terwijl het genoemde rapport dateert van ruim vóór het bestreden besluit, en dat eiser daardoor in zijn processuele belangen is geschaad. Gezien de complexiteit van deze materie, die specifieke deskundigheid vereist, komt het de rechtbank aannemelijk voor dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn verweer tegen het rapport en het daarop gebaseerde standpunt van verweerder adequaat voor te bereiden. Mitsdien is de rechtbank met eiser van oordeel dat hij door de late toezending van dit rapport in zijn processuele belangen is geschaad.
De rechtbank acht voor de beantwoording van de in rechtsoverweging 16 aan de orde gestelde vraag voorts van belang dat uit de schematische weergave in bijlage 6 van bedoeld rapport blijkt, dat bij een uitgerijpte radius en een onuitgerijpt sleutelbeen – de situatie die zich ten aanzien van eiser voordoet – de kalenderleeftijd wordt beschouwd te zijn > vijftien jaar - < 18 jaar. Aldus is niet aanstonds aannemelijk dat dit rapport een voldoende onderbouwing biedt voor de aanname van verweerder dat de leeftijd van dergelijke vreemdelingen tenminste zestien jaar is. Het rapport dwingt immers niet tot die conclusie. Verweerder zal dan ook een nieuw besluit moeten nemen.
18. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
19. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00, dient te vergoeden.
20. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
- gelast dat het betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00, door de Staat der Nederlanden, namens verweerder, aan eiser wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter in tegenwoordigheid van L.M.P. Giezenberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2007.