ECLI:NL:RBSGR:2007:BB3950

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/32828
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van vrijheidsontnemende maatregel en motivering van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die in een gesloten Onderzoekscentrum (OC) was geplaatst. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, om hem in een gesloten OC te plaatsen, en voerde aan dat dit besluit onvoldoende was gemotiveerd. Eiser stelde dat het onderscheid tussen een OC en een gesloten OC vervaagt, wat zou leiden tot willekeur. Verweerder daarentegen stelde dat de maatregel rechtmatig was, omdat er veel vragen waren gerezen tijdens de asielprocedure die nader onderzoek vereisten. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd was om de maatregel voort te zetten, mits het onderzoek binnen zes weken zou worden afgerond. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de minister niet binnen de gestelde termijn zou kunnen handelen, en dat de motivering van de maatregel voldoende was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/32828
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, (gesteld) burger van Nigeria, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost te Oude Meer, eiser,
gemachtigde: mr. C.C.H. Backerra, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 augustus 2007 is eiser op grond van artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de EG-verordening van 15 maart 2006 (Nr. 562/2006) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 21 augustus 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 11 augustus 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Hierop is nog niet beslist.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Schüller, die heeft waargenomen voor eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig B.M. Adeyinka, tolk in het Pidgin Engels. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is onrechtmatig. Allereerst handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Er was geen reden om eisers asielaanvraag niet binnen de Aanmeldcentrum(AC)-procedure af te doen. Het besluit, waarbij eiser in een gesloten Onderzoekscentrum(OC) is geplaatst, is onvoldoende gemotiveerd. Het onderscheidend vermogen tussen OC en gesloten OC verdwijnt, hetgeen leidt tot willekeur.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is rechtmatig. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 maart 2006 (JV 2006, 199) stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder het besluit om een vreemdeling naar een gesloten OC te sturen niet nader hoeft te motiveren mits het onderzoek binnen zes weken is afgerond. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verweerder wel nader dient te motiveren waarom eiser naar een gesloten OC is gezonden, stelt verweerder dat eiser tijdens zijn asielprocedure veel naar voren heeft gebracht hetgeen nader onderzoek vergt. Voorts is eiser ongedocumenteerd en zijn nadere gehoren vereist.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert blijkens paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien ten aanzien van de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Blijkens de toelichting bij voornoemde paragraaf zal voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onderzoek van documenten.
De stelling van eiser dat het besluit tot verwijzing van eisers asielverzoek naar de gesloten OC-procedure onvoldoende gemotiveerd is wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ten aanzien van verweerders primaire standpunt overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling volgt niet, anders dan verweerder stelt, dat het besluit tot gesloten OC zending niet gemotiveerd hoeft te worden. Daarin wordt, voor zover relevant, als volgt overwogen.
“Nu is gesteld noch is gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn, op grond waarvan het op voorhand niet in de rede ligt aan te nemen dat de minister binnen de gestelde termijn van zes weken dat onderzoek zal afronden, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien van de minister te vergen dat hij, door inzicht te geven in de aard en opzet van het onderzoek, nader motiveert dat die termijn toereikend is.”
Een algemene regel dat een gesloten OC-zending niet hoeft te worden gemotiveerd kan hieruit niet worden afgeleid.
In het kader van het subsidiaire verweer heeft verweerder de volgende omstandigheden genoemd die hebben geleid tot het besluit tot gesloten OC-zending: in asiel is veel naar voren gebracht; eiser is ongedocumenteerd en nadere gehoren waren noodzakelijk. In dat licht, mede gezien het feit dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de de beantwoording van de vraag of nader onderzoek nodig is naar de identiteit, het asielrelaas of de overgelegde documentatie, had het op de weg van eiser gelegen zijn standpunt nader toe te lichten. De enkele niet nader gemotiveerde stelling dat eiser doende is aan documenten te komen is daartoe onvoldoende. Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van eiser dat de ongedocumenteerdheid van eiser in het kader van de beslissing tot voortduring van de maatregel geen rol mag spelen aangezien nog geen voornemen is uitgebracht. Die omstandigheid kan wel degelijk een rol spelen bij de vraag of nader onderzoek naar het asielrelaas dan wel de identiteit of nationaliteit van eiser noodzakelijk is, in welk geval de maatregel kan worden voortgezet gezien het onder C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000 geformuleerde beleid. Gezien het voorgaande valt niet in te zien dat verweerder bij de voortduring van de maatregel onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat het onderscheid tussen OC en gesloten OC vervaagt en dat er in dit geval sprake is van willekeur. Op grond van het beleid heeft verweerder de vrijheid in bepaalde gevallen de artikel 6-maatregel voort te zetten, waarbij voor de in de paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000 beschreven situatie bovendien in principe een termijn van zes weken geldt. Daarmee is het onderscheid tussen OC en gesloten OC voldoende duidelijk.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.