RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 14805
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2007
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 27 maart 2007 de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en verzoeker ongewenst verklaard. De intrekking van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en de ongewenstverklaring hebben tot gevolg dat verzoeker na bekendmaking van het bestreden besluit niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De ongewenstverklaring heeft bovendien tot gevolg dat (verder) verblijf van verzoeker in Nederland strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht.
1.2 Verzoeker heeft tegen dit besluit op 20 april 2007 bezwaar gemaakt.
1.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 4 april 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter de werking van het bestreden besluit op zal schorten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar zal hebben beslist en verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaarschrift is beslist. Ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening aangevuld, in die zin dat hij heeft verzocht te bepalen dat hij wordt behandeld als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken of gewijzigd, indien de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.
2.3 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, voor zover in deze zaak van belang, kan de vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2.4 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker is bij vonnis van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 16 augustus 2005, dat onherroepelijk is geworden op 28 november 2006, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar wegens poging tot zware mishandeling en poging tot moord.
2.5 Verweerder heeft aan het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning en het besluit tot ongewenstverklaring ten grondslag gelegd, dat verzoeker meerdere keren wegens het plegen van een misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
2.6 Verzoeker heeft zich ter onderbouwing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening, samengevat, op de volgende standpunten gesteld. Verweerder heeft ten onrechte tegelijkertijd de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken en hem ongewenst verklaard. Dit is in strijd met de parlementaire geschiedenis. Verzoeker valt gezien zijn arbeidsverleden onder de werking van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese en Economische Gemeenschap en Turkije (Associatieovereenkomst EEG/Turkije). Derhalve kan verzoekers verblijfsvergunning slechts worden ingetrokken en kan hij slechts ongewenst worden verklaard indien hij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Niet gebleken is dat verweerder heeft getoetst aan dit communautaire openbare orde criterium. De intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker en de ongewenstverklaring zijn in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verzoeker dient gezien zijn zwaarwegende belangen te worden gehoord voordat verweerder op het bezwaar beslist.
2.7 Verweerder heeft zich ter zitting op nog op de volgende standpunten gesteld. Verzoeker heeft geen procesbelang bij de beoordeling van het bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, omdat dit bezwaar, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), er niet toe kan leiden dat verzoeker rechtmatig verblijf verkrijgt zolang hij ongewenst is verklaard. Bovendien heeft verzoeker bij de gevraagde voorlopige voorziening ter zake van beide onderdelen van het bestreden besluit geen spoedeisend belang, gelet op het feit dat hij in ieder geval tot mei 2010 strafrechtelijk is gedetineerd.
2.8 Verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld, dat hij wel procesbelang heeft bij de beoordeling van het bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en bij de gevraagde voorzieningen, ondanks zijn strafrechtelijke detentie, ook een spoedeisend belang heeft.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Onder meer in haar uitspraak van 6 juli 2006 (kenmerk 200510434/1) heeft de AbRS overwogen dat het gevolg dat artikel 67, derde lid, Vw aan de ongewenstverklaring verbindt, is dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Die omstandigheid leidt er naar het oordeel van de AbRS toe dat de vreemdeling bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking daarvan geen belang heeft, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden.
2.10 Anders dan namens verzoeker ter zitting is betoogd, ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat uit hetgeen door de AbRS onder meer in de voormelde uitspraak is geoordeeld over het belang bij het instellen van beroep, niet tevens volgt dat een vreemdeling die ongewenst is verklaard geen belang heeft bij een bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Ook het bezwaar tegen de intrekking van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning kan er immers niet toe leiden dat verzoeker rechtmatig verblijf krijgt zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Dat verweerder, naar door verzoeker gesteld, in een situatie als deze nimmer het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard kan hieraan niet afdoen.
2.11 Daarnaast heeft verzoeker gesteld belang te hebben bij de in verband met het besluit tot intrekking gevraagde voorlopige voorziening, omdat verzoeker zolang zijn verblijfsvergunning is ingetrokken niet kan deelnemen aan het programma ‘Terugdringen Recidive’ van de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond (PI), dat is gericht op de terugkeer van verzoeker in de maatschappij na zijn detentieperiode. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze omstandigheid weliswaar een belang voor verzoeker is gelegen om het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning ongedaan te krijgen, maar dat dit niet mogelijk is zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Daar komt bij dat het belang dat verzoeker heeft bij deelname aan voormeld programma geen spoedeisend belang is in de zin van artikel 8:81, eerste lid, Awb. Niet in te zien valt dat de deelname van verzoeker aan voormeld programma dermate spoedeisend is dat hij met een hernieuwd verzoek tot deelname daaraan niet kan wachten totdat verweerder op het bezwaar tegen het bestreden besluit heeft beslist. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker rechtsmiddelen kan aanwenden tegen het uitblijven van de beslissing op het bezwaar binnen de ter zake geldende beslistermijn.
2.12 Ook de in verband met het besluit tot ongewenstverklaring gevraagde voorlopige voorziening komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat verzoeker daarbij geen spoedeisend belang heeft. Voor dat oordeel is redengevend dat verzoeker, naar zijn eigen zeggen, niet eerder dan eind oktober 2009 uit strafrechtelijke detentie komt, terwijl gesteld noch gebleken is dat verzoeker voor die tijd en vanwege het onrechtmatige karakter van zijn verblijf het risico loopt uit Nederland te worden verwijderd dan wel te worden vervolg op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht.
2.13 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 21 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.