ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2663

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/37520, 06/37519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige voorbereiding van asielaanvraag en communicatie met gemachtigde

In deze zaak heeft verzoeker, een Ugandese nationaliteit, op 21 juni 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie op 1 augustus 2006 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen op 3 augustus 2006 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep zou beslissen. De voorzieningenrechter heeft op 9 juli 2007 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door verzoeker tijdens het eerste gehoor in het Engels te horen, terwijl verzoeker had aangegeven deze taal onvoldoende te beheersen. Bovendien werd het rapport van het nader gehoor pas op 17 juli 2006 aan verzoeker verstrekt, wat de mogelijkheid voor verzoeker om correcties en aanvullingen in te dienen, heeft beperkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet tijdig en zorgvuldig had gehandeld, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de staatssecretaris werd wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 06 / 37520 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 37519 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2007
in de zaak van:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Ugandese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. Portier, advocaat te Arnhem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 21 juni 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 augustus 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 3 augustus 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 3 augustus 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft op 26 april 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 mei 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.5 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.6 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft Uganda verlaten omdat hij werd vervolgd door de Ugandese autoriteiten. Op 2 december 2004 zijn militairen zijn huis binnengedrongen en hebben verzoeker en zijn vrouw mishandeld. Nadat de militairen wapens en munitie van zijn broer hebben gevonden is verzoeker meegenomen naar de militaire kazerne in Arua. Daar is hij geslagen en gedetineerd. Verzoeker is ondervraagd en ervan beschuldigd een rebel te zijn. In februari 2005 is verzoeker naar een kazerne (CMI) in Kampala overgeplaatst. Verzoeker is ook daar mishandeld en heeft daar zes maanden verbleven. Hierna is verzoeker overgeplaatst naar een kazerne in de wijk Makinde. Verzoeker is daar elke dag verhoord. Op een dag werd hij verhoord door zijn zwager, die militair was in deze kazerne. Met behulp van hem en na betaling van vijftig miljoen shillings is verzoeker ontsnapt.
2.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - verkort weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. Verweerder hecht geen geloof aan het asielrelaas van verzoeker, omdat hij toerekenbaar ongedocumenteerd is en zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Derhalve komt verzoeker niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel.
2.8 Verzoeker heeft in beroep - voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Verzoeker maakt bezwaar tegen het feit dat hem het eerste gehoor is afgenomen in de Engelse taal, terwijl hij had aangegeven deze taal onvoldoende te beheersen. Voorts is het onzorgvuldig van verweerder dat het rapport van het nader gehoor pas tegelijkertijd met het voornemen aan de gemachtigde van verzoeker is gestuurd. Hierdoor is verzoeker niet fatsoenlijk in de gelegenheid gesteld om correcties en aanvullingen in te dienen. Tenslotte heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door het voornemen van 15 juli 2006 pas op 19 juli 2006 naar de gemachtigde van verzoeker te faxen en het daarop volgende verzoek van de gemachtigde om uitstel voor het indienen van een zienswijze tot en met 9 augustus 2006 in verband met vakantie nauwelijks gemotiveerd af te wijzen. Verzoeker meent dat, voor zover zijn uitstelverzoek in verband met vakantie afgewezen mocht worden, hij in ieder geval tot en met 2 augustus 2006 een zienswijze had mogen indienen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Ingevolge artikel 38 Vw wordt, indien de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich omtrent de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan te doen horen, de vreemdeling gehoord in een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan.
2.10 Verzoeker stelt dat hij tijdens het eerste gehoor is gehoord in de Engelse taal, terwijl hij had aangegeven deze taal onvoldoende te beheersen. De voorzieningenrechter stelt aan de hand van het rapport van eerste gehoor vast dat verzoeker bij aanvang van het eerste gehoor weliswaar heeft aangegeven dat zijn Engels niet goed is en hij eigenlijk niet in staat is in het Engels een gesprek te voeren, maar dat hij op meerdere momenten tijdens het eerste gehoor (blijkens pagina 2, pagina 5 en pagina 13 van het rapport van eerste gehoor) desgevraagd heeft aangegeven dat hij de tolk goed heeft verstaan en heeft begrepen. Voorts blijkt ook anderszins uit het rapport van eerste gehoor niet dat verzoeker de tolk niet goed verstaan of begrepen heeft en daardoor voor zijn asielaanvraag relevante gegevens onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Daaruit volgt dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door verzoeker tijdens het eerste gehoor te horen in de Engelse taal.
2.11 Met betrekking tot de stelling van verzoeker dat het onzorgvuldig van verweerder is dat het rapport van het nader gehoor van 7 juli 2006 eerst is gestuurd tegelijkertijd met het voornemen van 15 juli 2006 (dat op 17 juli 2006 door verweerder is uitgereikt aan verzoeker en op 19 juli 2006 is toezonden aan zijn gemachtigde) en dat verzoeker hierdoor niet fatsoenlijk in de gelegenheid is gesteld om correcties en aanvullingen in te dienen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.12 Ingevolge artikel 3.111, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt van het nader gehoor een schriftelijk verslag gemaakt. Een afschrift van het verslag van nader gehoor wordt zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling ter kennis gebracht.
In C3/13.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat zodra het verslag van het nader gehoor beschikbaar is aan de asielzoeker en de (rechts)hulpverlener van zijn keuze een exemplaar wordt toegezonden. De termijn om een reactie te geven op het verslag van nader gehoor bedraagt in beginsel twee weken.
2.13 Artikel 3:116, eerste lid, Vb luidt als volgt:
“Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag, bedoeld in artikel 3.115, eerste lid, onder a, b en c, van een vreemdeling aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6 of artikel 59 van de Wet, af te wijzen terwijl de vrijheidsontneming voortduurt, wordt het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uitgereikt. Artikel 3.115, eerste tot en met vierde lid, is niet van toepassing.”
2.14 In C3/15.2 Vc is bepaald dat aan de gemachtigde van de asielzoeker een schriftelijke, gemotiveerd kennisgeving van het voornemen wordt toegezonden. Uitzondering op deze hoofdregel bestaat onder meer in het geval aan de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2.15 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder door het rapport van het nader gehoor van 7 juli 2006 eerst op 17 juli 2006, tezamen met het voornemen, aan verzoeker uit te reiken er geen blijk van heeft gegeven het verslag van het nader gehoor zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling ter kennis te hebben gebracht. Bovendien kunnen door het eerst met het voornemen aan de vreemdeling en zijn gemachtigde ter kennis brengen van het rapport van het nader gehoor de eventuele correcties en aanvullingen daarop niet meer van invloed zijn op (de motivering van) dat voornemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er reeds om deze redenen sprake van een zodanig onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, dat het besluit niet in stand kan blijven. Ook om de navolgende reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit vanwege een onzorgvuldige voorbereiding niet in stand kan blijven.
2.16 Uit het procesdossier maakt de rechtbank op dat verweerder sedert de correcties en aanvulling op het eerste gehoor er mee bekend was dat verzoeker zich in de asielprocedure liet bijstaan door zijn gemachtigde, mr. Portier. Dat op grond van artikel 3:116, eerste lid, Vb het voornemen tot afwijzen van een asielaanvraag van de vreemdeling die, zoals verzoeker, rechtens van zijn vrijheid is ontnomen aan die vreemdeling dient te worden uitgereikt, ontslaat verweerder niet van de uit artikel 2:1 Awb voortvloeiende verplichting om tegelijkertijd aan de gemachtigde van de vreemdeling een afschrift van het voornemen toe te zenden. Daarbij is van belang dat de aan verzoeker destijds opgelegde vrijheidsontnemende maatregel was gebaseerd op artikel 6 Vw en niet op artikel 59 Vw, zodat de uitzonderingsbepaling als genoemd in C3/15.2 Vc in dit geval niet van toepassing is. Gelet op de voormelde uit artikel 2:1 Awb voortvloeiende verplichting, dient het moment van toezending aan verzoeker gemachtigde, 19 juli 2006, te worden aangemerkt als het moment van aanvang van de termijn voor het indienen van een zienswijze. Uit artikel 3:116, tweede lid, Vb volgt dat de termijn voor het indienen van een schriftelijk zienswijze twee weken is. Derhalve had verzoeker tot 2 augustus 2006 de tijd had om een zienswijze in te dienen. Verweerder heeft door al op 1 augustus 2006 op de aanvraag te beslissen dat voortijdig gedaan.
2.17 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van artikel 3:2 Awb.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 21 juni 2006 met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan verzoeker in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 9 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.