ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2662

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/54672
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang in asielzaak van Soedanese eiser met problemen in Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Soedanese nationaliteit, die in Nigeria is opgegroeid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was eerder door de staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de besluiten van de verweerder onzorgvuldig tot stand waren gekomen, omdat de gestelde problemen in Nigeria niet waren getoetst. Tijdens de zitting op 24 april 2007 heeft de verweerder echter medegedeeld dat eiser niet naar Nigeria zal worden uitgezet. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat eiser thans geen belang meer heeft bij een beoordeling van de gronden van beroep die betrekking hebben op de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de eerdere uitspraken van de rechtbank niet zijn nageleefd door de verweerder, die de asielgronden van eiser niet had getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gegronde reden is voor eiser om te vrezen voor vervolging in zowel Nigeria als Soedan. De rechtbank heeft de verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 54672
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980, van Soedanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 22 mei 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 27 mei 2005 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 27 mei 2007 beroep ingesteld. Tevens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2 Bij uitspraak van 21 juni 2005 (Awb 05/24128 en 05/24127) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het verzoek is bij deze uitspraak afgewezen.
1.3 Bij besluit van 11 november 2005 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 7 december 2005 beroep ingesteld.
1.4 Bij uitspraak van 27 juni 2006 (Awb 05/55174) van deze rechtbank is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
1.5 Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 8 november 2006 beroep ingesteld.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij behoort tot de Igbor-bevolkingsgroep en is opgegroeid in Nigeria. Zijn oom is hoofdpriester van een shrine (gebedsplaats). Eisers oom heeft hem aangewezen als opvolger. Eiser heeft dit geweigerd omdat hij christen is. Zijn oom heeft hem daarom bedreigd. Eiser heeft zich meerdere malen tot de politie gewend maar de politiecommissaris was niet bereid hem te helpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Ten tijde van eerdergenoemde uitspraak van 21 juni 2005 achtte verweerder de Soedanese nationaliteit van eiser ongeloofwaardig. De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 juni 2005 in de rechtsoverwegingen 2.12 tot en met 2.14 overwegingen gewijd aan de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Nigeria. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geconcludeerd tot een motiveringsgebrek en onder gegrondverklaring van het beroep verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.4 Ten tijde van de eerdergenoemde uitspraak van 27 juni 2006 is er voor verweerder geen reden meer om twijfelen aan de door eiser gestelde Soedanese nationaliteit. In de uitspraak van 27 juni 2006 overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 21 juni 2005 omdat verweerder het asielrelaas van eiser met betrekking tot de gestelde problemen in Nigeria niet heeft getoetst. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het besluit er niet toe strekt dat eiser niet naar Nigeria zal worden uitgezet en dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat verweerder de optie open laat dat eiser naar Nigeria zal worden uitgezet.
2.5 Verweerder heeft thans de aanvraag afgewezen omdat eiser noch in Nigeria, noch in Soedan gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Voorts heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake is van een reëel risico op een onmenselijke behandeling in Soedan dan wel Nigeria.
2.6 De gronden van beroep richten zich tegen de onderdelen van het besluit die zien op de gestelde problemen in Nigeria.
2.7 Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat eiser niet naar Nigeria zal worden uitgezet.
2.8 Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat eiser thans geen belang meer heeft bij een beoordeling van de gronden van beroep gericht tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel in verband met de gestelde problemen in Nigeria.
2.9 Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.10 Gelet op het eerst ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat uitzetting naar Nigeria niet meer aan de orde is ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten, die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 9 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.