ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2656
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Janse van Mantgem
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verzoeker, een Turkse onderdaan, had op 29 maart 2006 een aanvraag ingediend om in Nederland als zelfstandige te kunnen werken. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie afgewezen op 7 december 2006, omdat verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkwam met het beoogde verblijfsdoel. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker op 22 maart 2007 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat de rechtbank op zijn beroep had beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een prejudiciële vraag had gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de standstill-bepaling en het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen. Totdat het Hof van Justitie een beslissing had genomen, was het onduidelijk of het ontbreken van een mvv aan verzoeker kon worden tegengeworpen. Verzoeker voerde aan dat hij bezig was met de voorbereidingen voor het opzetten van een groentenhandel, maar kon niet concreet maken in welk stadium deze voorbereidingen zich bevonden. Ook gaf hij aan dat hij afhankelijk was van steun van derden en bij een familielid woonde.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker niet zodanig waren dat het beroep in Nederland moest kunnen worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier A.H. de Vries.