ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2173

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 290021 HA/RK 07-704
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking in civiele zaak wegens vermeende partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft verzoeker, die zijn ex-echtgenote [Y] had gedagvaard, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter mr. [X] naar aanleiding van een zitting op 23 april 2007. Verzoeker stelde dat mr. [X] partijdig was geweest door bepaalde uitspraken te doen en essentiële onderdelen van zijn pleidooi niet in het proces-verbaal op te nemen. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 30 juli 2007, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat mr. R.J. Skála. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker pas op 19 mei 2007 een klacht had ingediend over het optreden van mr. [X]. De rechtbank benadrukte dat verzoeker het wrakingsverzoek had moeten indienen zodra de feiten en omstandigheden aan hem bekend waren geworden, zoals vereist door artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien verzoeker niet aan deze vereiste had voldaan, verklaarde de rechtbank hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 augustus 2007 door de rechters A.H.Th. de Boer, H.S. Wiarda en R.M. Bouritius, in aanwezigheid van griffier mr. M. Gest.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 2007/12
rekestnummer: 290021 HA/RK 07-704
rolnummer: 267651/ HAZA 06-2057
datum beschikking: 17 augustus 2007
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur: mr. A.W. Bos-Hagens;
advocaat: mr. R.J. Skála te Groningen;
tegen
[X],
vice-president in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij exploot van 9 juni 2006 heeft verzoeker zijn ex-echtgenote [Y] gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna te noemen: deze rechtbank) d.d. 21 juni 2006 teneinde alsdan te horen eis doen en concluderen overeenkomstig de vordering die in het exploot is vervat.
Die vordering strekt ertoe dat deze rechtbank voor recht verklaart dat er op grond van het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 26 februari 2002 van deze rechtbank geen dwangsommen zijn verbeurd door verzoeker subsidiair dat de executie van dwangsommen op grond van dat vonnis is verjaard alsmede dat de executie van dwangsommen ad € 17.500,= op grond van het eveneens tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 22 juli 2002 van deze rechtbank is verjaard.
Nadat conclusies van eis, antwoord, repliek en dupliek waren gewisseld, is op de rolzitting van 20 december 2006 enkelvoudig pleidooi bepaald op de zitting van 23 april 2007.
1.2 Ter zitting van mr. [X] op 23 april 2007, alwaar de beide partijen in persoon waren verschenen, hebben mr. Skála en mr. W. Taekema, procureur van gedaagde [Y], de standpunten van partijen omtrent het geschil nader toegelicht, waarna de zitting is gesloten en vonnis is bepaald op 20 juni 2007.
1.3 Verzoeker heeft op 19 mei 2007 bij de president van deze rechtbank een klacht ingediend tegen het optreden van mr. [X] op de zitting van 23 april 2007. Bij brief van 24 mei 2007 heeft de president van deze rechtbank verzoeker meegedeeld dat een groot deel van hetgeen waarover wordt geklaagd rechterlijke beslissingen in het kader van de totstandkoming van een rechterlijke uitspraak betreft, waarover bij het bestuur van de rechtbank niet kan worden geklaagd, zodat te verwachten is dat de klacht in zoverre niet in behandeling zal worden genomen en dat de behandeling van de klacht voor het overige zal worden opgeschort tot afloop van de lopende procedure, althans zolang mr. [X] daarin optreedt.
1.4 Op 19 juni 2007 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek tot wraking van mr. [X] ontvangen, welk verzoek op 25 juni 2007 door de procureur van verzoeker is ingediend. Het door mr. [X] te wijzen vonnis is uitgesteld totdat de wrakingskamer op het verzoek tot wraking heeft beslist.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 30 juli 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. Skála, is verschenen.
Het wrakingsverzoek is door mr. Skála aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
Tevens zijn verschenen [Y] en haar procureur, mr. W. Taekema, die aan de hand van de door hem overgelegde aantekeningen heeft betoogd dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Mr. [X] is niet ter zitting verschenen, maar zij heeft bij brief van 3 juli 2007 aan de griffier van de wrakingskamer haar standpunt omtrent het wrakingsverzoek uiteengezet, zoals hierna onder 4. - zakelijk weergegeven - vermeld.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt dat Mr. [X] op de zitting van 23 april 2007 heeft aangegeven dat het haar persoonlijk beleid is om niet een vonnis te geven dat tegen een arrest van het gerechtshof ingaat en dat zij het onjuist vindt dat verzoeker zich bij langere afwezigheid uit de Gemeentelijke Basis Administratie van [woonplaats] laat uitschrijven.
Verzoeker stelt voorts dat mr. [X] essentiële onderdelen van het namens verzoeker door mr. Skála ter zitting betoogde niet in het proces-verbaal van het pleidooi heeft opgenomen en mr. Skála op de zitting niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn pleidooi af te ronden. Ten slotte stelt verzoeker dat Mr. [X] niet voor een gekwalificeerde griffier heeft zorggedragen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het optreden van mr. [X] op de zitting van 23 april 2007 partijdig geweest, aldus het standpunt van verzoeker.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft de wrakingskamer bij brief van 3 juli 2007 meegedeeld dat zij niet in de wraking berust. Mr. [X] is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen omdat er geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Daartoe heeft zij onder meer het volgende opgemerkt. Met betrekking tot het ter sprake gebrachte arrest van het gerechtshof heeft zij een voorlopig oordeel over een rechtsvraag gegeven, hetgeen in civiele zaken dikwijls gebeurt, en zij heeft aan verzoeker gevraagd waarom hij zich bij kortdurend verblijf in het buitenland uit het bevolkingsregister liet uitschrijven, omdat zij deze gang van zaken ongebruikelijk vond.
Met betrekking tot de gestelde spreektijd merkt mr. [X] op dat beide partijen op de zitting dezelfde pleittijd hebben gehad en ieder van de partijen in de gelegenheid is gesteld tot re- en dupliek. Met betrekking tot de gestelde afwezigheid van de griffier merkt mr. [X] op dat het bij deze rechtbank gebruikelijk is dat de griffier alleen ter zitting verschijnt na daartoe specifiek te zijn opgeroepen. Het opmaken van het proces-verbaal en de weergave daarin van hetgeen op de zitting is voorgevallen, valt geheel onder de verantwoordelijkheid van de behandelend rechter en niet onder die van de rechter in opleiding.
5. Beoordeling
5.1 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, te weten zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden zoals is vereist op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.2 De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op het optreden van mr. [X] tijdens de zitting van 23 april 2007, had het op de weg van verzoeker gelegen het wrakingsverzoek mondeling tijdens die zitting te doen.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op een onvolledige weergave van het door de procureur van verzoeker ter zitting betoogde in het proces-verbaal van het pleidooi, dat blijkens de dagstempel rechts boven op de eerste pagina, op 25 april 2007 aan partijen is toegezonden, had het op de weg van verzoeker gelegen zijn verzoek kort na ontvangst van het proces-verbaal in te dienen.
5.3 Verzoeker heeft echter eerst op 19 mei 2007 een klacht over het optreden van mr. [X] ter zitting van 23 april 2007 ingediend. De president heeft verzoeker bij brief van 24 mei 2007 meegedeeld dat te verwachten is dat de klacht vooralsnog niet in behandeling wordt genomen. Verzoeker heeft vervolgens op 19 juni 2007 het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. Op die datum waren reeds vrijwel twee maanden verstreken sedert het pleidooi had plaatsgevonden en nadat het proces-verbaal daarvan is verstuurd, waarbij de rechtbank nog aantekent dat het vonnis in die zaak was bepaald op 20 juni 2007.
5.4 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk voorschrift dat het wrakingsverzoek wordt ingediend, zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.5 Dit betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en dat de rechtbank niet meer aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek kan toekomen.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeker p/a zijn procureur mr. A.W. Bos-Hagens;
- [Y] p/a haar procureur mr. W. Taekema;
- mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2007 door mrs A.H.Th. de Boer, H.S. Wiarda en R.M. Bouritius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.