RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/22951
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
[verzoekster] , verzoekster,
gemachtigde mr. A.K.J. Plaisier, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatsecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. L.D.V. Efstratiades.
1 Verzoekster, geboren op [geboortedatum] , bezit de Kameroense nationaliteit. Zij verblijft, naar eigen zeggen, sedert 16 november 1995 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 13 maart 2007 heeft zij een verzoek tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Bij beslissing van 25 mei 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat artikel 64 van de Vw 2000 niet (meer) op haar van toepassing was. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt op 1 juni 2007.
2 Op 1 juni 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft op 24 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 juli 2007.
Ter zitting is verschenen verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging. Voorzover deze toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
1.2 Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
1.3 Ingevolge artikel 8, onder j, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
1.4 Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling die ongewenst is verklaard, in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben.
1.5 Het beleid met betrekking tot de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is neergelegd in A4/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing kan zijn omdat verzoekster ongewenst is verklaard. Wel kan op grond van het beleid zoals dat in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in A4/7.1 is geformuleerd artikel 64 Vw 2000 analoog worden toegepast. In dit geval is de vraag die voor ligt of verzoekster in staat kan worden geacht om te reizen gezien haar gezondheidstoestand. Niet is aangetoond dat er medische beletselen waardoor zij niet zou kunnen reizen. Het enkele overleggen van een toestemmingsverklaring is nog geen aanleiding om het Bureau medische advisering (BMA) in te schakelen. Artikel 64 Vw 2000 strekt er niet toe om de uitzetting van een vreemdeling achterwege te laten omdat een gezinslid van die vreemdeling, dat zelf niet wordt uitgezet, gelet op zijn gezondheidstoestand niet kan reizen.
3 Verzoekster stelt zich in het verzoekschrift op het standpunt dat uitzetting primair achterwege moet blijven gelet op artikel 64 van de Vw 2000. Er zijn zowel voor verzoekster als voor haar kind, dat met haar mee zal reizen, medische beletselen tegen uitzetting op korte termijn. Subsidiair dient de uitzetting achterwege te blijven gelet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter ondersteuning verwijst verzoekster naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2007 (AWB 07/24851). In die uitspraak concludeert de rechtbank dat de situatie van verzoekster en haar zoontje niet kan worden aangemerkt als een gewone situatie waarbij uitzetting na zes weken na de bevalling kan geschieden. Voorts heeft verzoekster verwezen naar een verklaring van de kinderarts, gedateerd 18 juni 2007, waarin de kinderarts verklaart dat scheiding van moeder en kind, gelet op de gezondheid van het zoontje van verzoekster, niet is gewenst.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster naar voren gebracht dat het BMA de situatie had moeten onderzoeken. Er is immers verzocht om toepassing van artikel 64 Vw 2000 en er zijn toestemmingsverklaringen ingevuld en aan verweerder overgelegd. Eiseres gebruikt nog steeds medicijnen en haar kind staat nog onder controle van de kinderarts. Artikel 64 Vw 2000 ziet ook op gezinsleden die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zoals het zoontje van eiseres.
4.1 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.2.1 Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster bij besluit van 1 februari 2006 ongewenst is verklaard, welke ongewenstverklaring tot op heden voortduurt.
4.2.2 Gelet op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, kan een vreemdeling die ongewenst is verklaard nimmer rechtmatig verblijf hebben, zolang die ongewenstverklaring voortduurt. Verzoekster heeft echter verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Toepassing van dat artikel houdt van rechtswege rechtmatig verblijf in. Nu een tot ongewenst vreemdeling verklaarde persoon op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 nimmer rechtmatig verblijf kan hebben, staat dit artikel er aan in de weg dat ten aanzien van verzoekster artikel 64 van de Vw 2000 wordt toegepast. Zolang de ongewenstverklaring voortduurt, kan artikel 64 van de Vw 2000 niet worden toegepast.
4.3 Het voorgaande zou er in beginsel toe leiden dat het verzoek van verzoekster tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen moet worden. Nu in verweerders beleid, zoals is neergelegd in A4/7.1 van de Vc 2000, uitdrukkelijk is opgenomen dat in dergelijke gevallen naar ratio van artikel 64 van de Vw 2000 uitzetting achterwege kon blijven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de ongewenstverklaring op zich niet reeds dient te leiden tot afwijzing van de gevraagde voorziening.
5.1 Verzoekster heeft verzocht om (analoge) toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Daartoe is -samengevat- aangevoerd dat zowel verzoeksters gezondheidstoestand, als de gezondheidstoestand van haar zoontje, nopen tot het achterwege laten van de uitzetting. Verweerder heeft echter nagelaten daarnaar onderzoek te doen. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende.
5.2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster zich, bij haar aanvraag tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, op het standpunt heeft gesteld dat uitzetting achterwege moet blijven omdat zij net bevallen was van haar zoontje. Verweerder heeft vervolgens in zijn beslissing op voornoemde aanvraag aangegeven dat, gelet op het beleid, uitzetting tot na zes weken na de bevalling achterwege blijft. Omdat op het moment van besluitvorming meer dan zes weken waren verstreken na de bevalling, heeft verweerder besloten tot afwijzing van het verzoek.
5.2.2 De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond om te oordelen dat verweerder zich ten tijde van het primaire besluit niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om, analoog aan artikel 64 van de Vw 2000, uitzetting achterwege te laten. De voorzieningenrechter heeft daarbij in overweging genomen dat door verzoekster in haar aanvraag slechts gewezen is op het feit dat zij op 7 maart 2007 van een zoontje is bevallen. Een nadere onderbouwing van de (medische) feiten en omstandigheden rondom de bevalling is niet gegeven. Verweerder heeft derhalve in zijn beoordeling kunnen uitgaan van een “normale” bevalling. In het enkele feit dat ingevulde toestemmingsverklaringen zijn overgelegd, behoefde verweerder zonder nadere toelichting, geen aanleiding te zien om nader onderzoek te laten verrichten.
5.3 Door verzoekster zijn in bezwaar echter nadere stukken overgelegd die zien op de gezondheidstoestand van verzoekster en haar zoontje. Nu verweerder in bezwaar dient over te gaan tot een volledige heroverweging van het primaire besluit op grond van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, dienen ook die omstandigheden thans in de (voorlopige) beoordeling te worden betrokken.
5.4.1 Gelet op hetgeen is bepaald in A4/7.2.1 van de Vc 2000 dient een beroep op artikel 64 van de Vw 2000 onderbouwd te zijn met relevante stukken. Door verzoekster zijn onder meer medische stukken die zien op de medische toestand van verzoekster en een toestemmingsverklaring aan verweerder overgelegd. Ter zitting heeft verzoekster verklaard nog medicijnen te gebruiken. Het is aan verweerder om te beoordelen of die informatie aanleiding geeft om (alsnog) het BMA te raadplegen.
5.4.2 Voorts zijn door verzoekster in bezwaar stukken overgelegd die zien op de gezondheidssituatie van haar zoontje. Ter zitting is door verzoekster aangegeven dat indien zij wordt uitgezet, haar gezin met haar meegaat.
5.4.3 Tussen partijen is in geschil of de werking van artikel 64 Vw 2000 er toe kan strekken dat uitzetting van een vreemdeling achterwege blijft omdat de gezondheidstoestand van een meereizend gezinslid, welk gezinslid niet wordt uitgezet, zodanig is dat het voor dit gezinslid niet verantwoord is om te reizen. De voorzieningenrechter constateert dat artikel 64 Vw 2000 slechts spreekt over gezinsleden van de vreemdeling. Wetshistorie noch jurisprudentie bieden aanknopingspunten voor een beperkte uitleg van artikel 64 Vw in die zin dat onder gezinsleden alleen wordt verstaan, uit te zetten gezinsleden. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd aangegeven waarom artikel 64 Vw 2000 zijns inziens in de hiervoor bedoelde, beperkte zin moet worden opgevat. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat de gezondheidstoestand van het kind van eiseres aan de uitzetting van eiseres in de weg kan staan.
6 Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in bezwaar feiten en omstandigheden aangevoerd waarin verweerder alsnog aanleiding kan zien om BMA om advies te vragen over de gezondheidstoestand van eiseres en/of haar kind. Het is aan verweerder terzake een standpunt in te nemen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek toe te wijzen. De overige gronden behoeven daarom geen nadere bespreking.
7 Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
8 De voorzieningenrechter wijst met toepassing van artikel 8:82, vierde lid van de Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan verzoekster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- dient te vergoeden.
1 wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder uitzetting achterwege laat tot na vier weken na de beslissing op bezwaar;
2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
3 gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Winius, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
De griffier is buiten staat te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2007.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.