ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1619

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900056-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige schending van de lichamelijke integriteit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had het slachtoffer, een bekende van hem, uitgenodigd voor een prostitueebezoek in zijn woning. Tijdens dit bezoek ontstond er een conflict, waarbij de verdachte in een emotionele opwelling zijn arm om de hals van het slachtoffer klemde, waardoor zij geen lucht meer kreeg en vreesde voor haar leven. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte ernstige pijn en letsel opgelopen, evenals aanzienlijke psychische schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is, ondanks zijn psychische toestand ten tijde van het delict. Rapporten van psychiater B.A. Blansjaar en reclasseringswerker Th.J.M. Zuydwijk gaven aan dat de verdachte lijdt aan een theatrale persoonlijkheidsstoornis, maar niet psychotisch was tijdens het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan behandelingen bij de forensische polikliniek van Parnassia en De Waag.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900056-07
's-Gravenhage, 13 augustus 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1968,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, [penitentiaire inrichting].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 mei 2007 en 30 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr J. Lintjer, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr J. Candido heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem primair telastgelegde, te weten poging tot doodslag, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt meewerken aan behandeling bij de forensische polikliniek van Parnassia en agressiebehandeling en impulscontrolebehandeling bij De Waag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten een ceintuur, zal worden verbeurdverklaard, dat de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2 tot en met 8, 10, 11 en 13 tot en met 20 zullen worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten verdachte, dat het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 9 zal worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten aangeefster [aangeefster], en dat het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 12, te weten twee stuks medicijnen, zal worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] geconcludeerd tot:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1500,-, te weten de gevorderde immateriële schade onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij voor het overige, te weten de gevorderde materiële schade groot € 5.730,-.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht ten aanzien van het primair telastgelegde niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Uit de omstandigheden die omtrent het incident tussen aangeefster en verdachte zijn gebleken, vloeit voort dat verdachte heeft gehandeld in een opkomende emotie en er geen sprake van is geweest dat hij zich omtrent zijn handelen heeft beraden en de mogelijke gevolgen daarvan tevoren onder ogen heeft gezien.
De rechtbank acht te aanzien van het primair telastgelegde voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het delict heeft trachten te begaan door middel van het koord van de kimono. In de halsstreek van aangeefster is geen letsel opgetreden dat haar verklaring ondersteunt dat het koord of de ceintuur langdurig en strak om haar hals is geweest.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Door de raadsvrouw is betoogd dat de verklaring van verdachte, door hem blijkens een proces-verbaal van bevindingen afgelegd ter gelegenheid van zijn aanhouding in het ziekenhuis alwaar verdachte aan zijn letsel werd behandeld, van het bewijs dient te worden uitgesloten. Daartoe voert de raadsvrouw aan dat verdachte op het moment van het afleggen van deze verklaring volledig in de war was en wellicht in een psychose verkeerde. In ieder geval, zo betoogt de raadsvrouw, is de inhoud van deze verklaring zodanig onbetrouwbaar dat deze voor het bewijs van het telastgelegde buiten beschouwing dient te worden gelaten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het uiten van de woorden die de verbalisanten hebben gehoord en waarvan zij in het proces-verbaal van bevindingen verslag hebben gedaan, in een slechte psychische conditie verkeerde, brengt op zichzelf niet mee dat de bevindingen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte destijds psychotisch was.
De inhoud van hetgeen door verdachte is geuit wordt door de rechtbank gewaardeerd in samenhang met hetgeen overigens omtrent het feit en omtrent verdachte is gebleken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het hem bekende slachtoffer, [aangeefster], uitgenodigd voor een prostitueebezoek in zijn, verdachtes, woning. Tijdens dit bezoek is een conflict ontstaan, waarbij verdachte hevig geëmotioneerd is geraakt. In het handgemeen dat volgde, heeft verdachte zijn arm om de hals van [aangeefster] geklemd en geklemd gehouden, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Het slachtoffer heeft op dat moment voor haar leven moeten vrezen. Door het hevige verzet van aangeefster heeft verdachte zijn handelen niet kunnen voortzetten.
Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden en haar pijn en letsel bezorgd. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer grote angst aangejaagd en haar daardoor aanmerkelijk psychisch letsel toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapporten van psychiater B.A. Blansjaar van 26 maart 2007 en 28 juni 2007 en van reclasseringswerker Th.J.M. Zuydwijk van 16 april 2007.
Psychiater Blansjaar concludeert dat ten tijde van het telastgelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte in de vorm van een theatrale persoonlijkheidsstoornis, met ook afhankelijke en borderline kenmerken. Blijkens informatie van zijn behandelaars was gedurende de weken voorafgaand aan het telastgelegde geen sprake van psychose, wel van depressieve klachten en waanachtige preoccupaties met agressieve en seksuele thema’s. Dientengevolge kan verdachte licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht voor het telastgelegde. Het rapport stelt ten aanzien van de straf, dat de kans op herhaling van (soortgelijke) strafbare feiten wellicht kan worden verlaagd door het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf.
In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat verdachte enerzijds een zeer negatief zelfbeeld heeft en anderzijds voortdurend denkt gediscrimineerd te worden. Ook is verdachte zeer gefrustreerd door het feit dat hij geen partner heeft. Betrokkene lijkt de grip op zijn leven steeds meer kwijt te raken. Wanneer betrokkene geen adequate psychische hulp krijgt, is de kans op recidive reëel aanwezig, aldus het reclasseringsrapport. Als straf adviseert het rapport om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht en dat betrokkene meewerkt aan behandeling bij de forensische poli van Parnassia en agressiebehandeling en impulscontrolebehandeling bij De Waag.
De rechtbank neemt de conclusies psychiater B.A. Blansjaar en reclasseringswerker Th.J.M. Zuydwijk en over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 24 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 8 en 10 tot en met 20, te weten een ceintuur, een jas, een paar sokken, een shirt, een paar schoenen, een trui, een spijkerbroek, een trainingsbroek, een ring met twee sleutels, een visitekaartje, twee stuks medicijnen, een computer, € 638,-, een mobiele telefoon, een lijst, twee sleutelbossen, een bloembak in scherven, een haarelastiek en een kimono.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende, te weten aangeefster [aangeefster] gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 9, te weten een jas.
De vordering van de benadeelde partij.
[aangeefster], domicilie kiezende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.230,-, bestaande uit € 5.730,- aan materiële schade en € 1500,- aan immateriële schade.
Deze vordering is deels eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks -naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken- haar grondslag in het aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering voor zover deze betrekking heeft op de geleden immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal voor het overige de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd en niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 22 januari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 24 januari 2007;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt meewerken aan behandeling bij de forensische polikliniek van Parnassia en agressiebehandeling en impulscontrolebehandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 8 en 10 tot en met 20, te weten: een ceintuur, een jas, een paar sokken, een shirt, een paar schoenen, een trui, een spijkerbroek, een trainingsbroek, een ring met twee sleutels, een visitekaartje, twee stuks medicijnen, een computer, € 638,-, een mobiele telefoon, een lijst, twee sleutelbossen, een bloembak in scherven, een haarelastiek en een kimono;
gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [aangeefster], van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 9, te weten: een jas;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangeefster], domicilie kiezende [adres], een bedrag van € 500,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P.A.M. Hoek, voorzitter,
I.K. Spros en A.C. Zuidema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr G.J. Burgers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2007.